zondag 29 mei 2016

De neurotische rol is die van slachtoffer

Uitspraken van Hans ten Dam uit Catharsis, Integratie en Transformatie

De meest voorkomende
neurotische rol is die van slachtoffer, omdat we nu eenmaal als kinderen ter wereld komen en dus kiezen zwakker en onwetender zijn dan de mensen die de dienst uitmaken. Je slachtoffer voelen is een reactie op een gevoel van minderwaardigheid, een gevoel van achtergesteld zijn, gewoonlijk gecompenseerd door “Assepoester-fantasieën” (Adler)
Dit is een ideale basis om ons vorige levens voor te stellen waarin we een schone prinses of een nobele ridder waren, en waarin we ook al zo leden en miskend werden.

We willen dan de regressie sturen en stiekem renoveren en de therapeut gebruiken om onze huidige miskenning recht te zetten.

Quote Laura Daggers: "Een goede therapeut laat zich hierdoor niet om de tuin leiden".

woensdag 11 mei 2016

Ik deed mijn best er zoveel mogelijk van te eten





Omdat ik een mager spichtig kind was, deed mijn moeder er alles aan om mij vet te mesten. “Beetje meer spek”, was haar motto. We woonden op het platteland en van de boer naast ons, kregen we elke dag een emmertje melk. Van de dikke laag room die zich erop vormde maakte ze boter. Ze besmeerde onze boterhammen er royaal mee.
Ik deed mijn best er zoveel mogelijk van te eten, echt waar.
De avondmaaltijd was ook geen feest. Draderige bonen en de grof gesneden andijvie bleven halverwege mijn keel hangen. Mijn moeder hield van schoonmaken, niet van koken. En dat was te proeven. Omdat ik haar vieze rijstenpaptoetje niet lustte roerde ze – om mij tegemoet te komen – er een extra schepje suiker door. En nóg een. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik geen rijst meer lust. Ach, mijn moeder, ze was een vrouw die het beste met haar kinderen voor had. Ze hield van ons.

Toen ik vijftien was had ik nog steeds maatje vierendertig.
Als een Twiggy – in die tijd dé mode - huppelde ik rond. Vanwege de kilometerslange fietstochten naar school in de altijd winderige polder was ik een pezig kind met gespierde benen en billen, plus een stel stevige fietskuiten.
Ik was voor háár was een mager resultaat.
In die tijd flierefluitte ik met verschillende vriendjes. Er zat er altijd wel eentje bij die van fietskuiten of gespierde billen hield.

Op de Mulo droeg ik een houthakkersblouse en een Roy-Rogers spijkerbroek met  kontzakken die voor meer volume bij mijn achterste moesten zorgen.
En ook nog rode ribfluwelen schoenen. Dat was mode in die tijd.
Na mijn eindexamen – toen ik zestien was - kwam de maat zesendertig. De tijd was aangebroken dat ik de maatschappij inging. Ik kreeg een echte baan en een echte vriend. Mét baard en snor.

Maar soms is liefde zó raar! Terwijl mijn vriend ging schaatsen, kreeg ik de opdracht van zijn moeder - die coupeuse was - geertjes, naadjes en ritsen in een kledingstuk te naaien. En ik, ik genoot ervan. Maakte mijn eerste broekpak.
Op mijn zeventiende viel mijn oog op een andere jongeman. Tegelijk met mijn nieuwe verkering ontwaakte mijn belangstelling voor het winkelen. Mijn nieuwe verloofde ging met me mee de stad in.

“Énig”, riep de vrouw in een Albert Cuyp-winkel, toen ik in een mini-jurk de paskamer uitkwam. Geschrokken door zoveel enthousiasme vluchtte ik de winkel uit. Twee kramen verder kocht ik een lapje stof voor twee gulden vijftig en maakte thuis zo’n zelfde jurkje.
Zo ontdekten mijn nieuwe liefde en ik hoe we geld konden uitsparen. Ook voor hem naaide ik pantalons, jassen en overhemden.
En hij, hij kon maken wat zijn ogen zagen. Je weet wel, zo’n handige klusser.
Zo zetten we samen de traditie van het ‘spekken’  voort. Hoewel het hier onze portemonnee betrof en niet het lijf.

Jarenlang maakte ik creatieve kleding.  Mensen vroegen me vaak in welke boetiek ik die mooie jas toch had gekocht.  Tot op zekere dag dat het me niet meer stond!  Of het niet lekker meer zat. De naadjes puilden. De geertjes moesten worden uitgelegd. De ritsen stonden op knappen. Ik kwam erachter dat ik een maatje meer had. Maat twee en veertig. Ik werd er  ongelukkig van.
Mijn moeder daarentegen genoot.
Toen kwam de overgang. Die leverde me een weer een extra maat op.
Na veertig jaar is de wens van mijn moeder vervuld. Eindelijk.
Af en toe heb ik zelfs maat vierenveertig! Twintig kilo spek erbij.
Steeds meer Laura.

Het woord “énig” heb ik de laatste jaren van geen enkele verkoopster meer gehoord. Meestal is ze blij als ik, zelfs zonder iets te kopen, vertrek. Zodat ze de stapel broeken die ik paste eindelijk kan opruimen.
Vooral dij en zij zitten in het spek bij mij.
Uiteindelijk heeft moeder haar doel bereikt.
Fietstassen noemen de Fransen het extra spek op je dijen.
En de wetenschap vertelt dat ik bij voedselschaarste, ziekte en andersoortig rampen tegen een extra stootje kan.
Ik vind het maar een schrale troost.


Copyright Laura Daggers-de Koning Regressie en Reïncarnatietherapeut Hoofddorp