zondag 21 september 2014

Aankomen

Omdat ik een mager spichtig kind was, deed mijn moeder er alles aan om mij vet te mesten. ‘Beetje meer spek’, was haar motto. We woonden op het platteland en van de boer naast ons, kregen we elke dag een emmertje melk. Van de dikke laag room die zich erop vormde maakte ze boter. Ze besmeerde onze boterhammen er royaal mee. Ik deed mijn best er zoveel mogelijk van te eten, echt waar. De avondmaaltijd was ook geen feest. Draderige bonen of de grof gesneden andijvie bleven halverwege mijn keel hangen. Mijn moeder hield van schoonmaken, niet van koken. En dat was te proeven. Omdat ik haar vieze rijstepaptoetje niet lustte roerde ze - om mij tegemoet te komen - er een extra schepje suiker door. En nóg een. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik geen rijst meer lust. Zelfs geen rijstevlaai. Ach, mijn moeder, ze was een vrouw die het beste met haar kinderen voor had. Ze hield van ons. Toen ik vijftien was had ik maatje vierendertig. Als een Twiggy - in die tijd dé mode - huppelde ik rond. Vanwege de kilometerslange fietstochten naar school in de altijd winderige polder was ik een mager kind met gespierde benen en billen, plus een stel stevige fietskuiten. Voor háár was ik een mager resultaat. In die tijd flierefluiterde ik met verschillende vriendjes. Er zat er altijd wel eentje bij die van fietskuiten of gespierde billen hield. Op de Mulo droeg ik een houthakkersblouse, zo eentje met rode, zwarte en witte blokken en een Roy-Rogers spijkerbroek met kontzakken die voor meer volume van mijn achterste moesten zorgen. Daaronder de rode ribfluwelen schoenen. Dat was mode in die tijd. Na mijn eindexamen - toen ik zestien was - kwam de maat zesendertig. De tijd was aangebroken dat ik de maatschappij inging. Ik kreeg een echte baan en een echte vriend. Mét baard en snor. Maar soms is liefde zó raar! Terwijl mijn vriend ging schaatsen, kreeg ik de opdracht van zijn moeder - die coupeuse was - geertjes, naadjes en ritsen in een kledingstuk te naaien. En ik, ik genoot ervan. Maakte mijn eerste broekpak. Op mijn zeventiende viel mijn oog op een andere jongeman. Tegelijk met mijn nieuwe verkering ontwaakte mijn belangstelling voor het winkelen. Mijn nieuwe verloofde ging met me mee de stad in. “Énig”, riep de vrouw in een Albert Cuyp-winkel, toen ik in een mini-jurk de paskamer uitkwam. Geschrokken, door zoveel enthousiasme vluchtte ik de winkel uit. Twee kramen verder kocht ik een lapje stof voor twee gulden vijftig en maakte thuis zo’n zelfde jurkje. Zo ontdekten mijn nieuwe liefde en ik hoe we geld konden uitsparen. Ook voor hem naaide ik pantalons, jassen en overhemden. En hij, hij was een handige klusser. Wat zijn ogen zagen maakten zijn handen. Zo zetten we samen de traditie van het ‘spekken’ voort. Hoewel het hier onze portemonnee betrof. Jarenlang maakte ik creatieve kleding. Mensen vroegen me vaak in welke boetiek ik die mooie jas of jurk toch had gekocht. Tot op zekere dag de gemaakte kleding me niet meer stond! Of me niet lekker meer zat. De naadjes puilden. De geertjes moesten worden uitgelegd. De ritsen stonden op knappen. Ik kwam erachter dat ik een maatje meer had. Maat twee en veertig had ik en werd er ongelukkig van. Mijn moeder daarentegen genoot. Toen kwam de overgang. Die leverde me nog een extra maat op. Na veertig jaar is de wens van mijn moeder vervuld. Eindelijk. Af en toe heb ik zelfs maat vierenveertig! Twintig kilo spek erbij. Steeds meer Laura. Het woord ‘énig’ heb ik de laatste jaren van geen enkele verkoopster meer gehoord. Meestal is ze blij wanneer ik - zelfs zonder iets te kopen - vertrek. Zodat ze de stapel broeken die ik paste eindelijk kan opruimen. Vooral dij en zij zitten in het spek bij mij. Uiteindelijk heeft moeder haar doel bereikt. Fietstassen noemen de Fransen het extra spek op je dijen. En de wetenschap vertelt dat ik bij voedselschaarste, ziekte en andersoortig rampen tegen een extra stootje kan. Ik vind het een schrale troost.

dinsdag 16 september 2014

Uit liefde

Geïnteresseerd kijkt de bejaarde Willem in de winkel rond. De koopwaren zijn hem onbekend, hij wist niet dat er zoveel keuze was hierin. Alles wat hij ziet zag hij nog niet eerder, kent hij niet. Wat zal hij voor haar uitkiezen? Wanneer hij de winkelier vertelt dat dit het laatste geschenk voor zijn vrouw is, fronst deze alleen maar. Willems ogen dwalen rusteloos langs de uitgestalde waren. Hij pakt er eens eentje op, bevoelt het aan alle kanten. Na zijn uiteindelijke keus blijft hij met zijn hoofd een tijdje knikken. Hij kijkt hoe de man achter de toonbank met trage bewegingen zijn cadeau inpakt. Dit is een goede keuze, jazeker. Opgelucht stapt hij de winkel uit en wandelt de straat van de grote stad in. Zijn lippen krullen zich in een weemoedige glimlach als zijn vingers over de vorm van het geschenk glijden, dat hij onderin de boodschappentas gedaan heeft. Hij verstopt het onder de schone was voor zijn liefste. Zij die na een ongelukkige val met een gebroken heup in het ziekenhuis terecht gekomen is.

Omdat hij nog tijd genoeg heeft, loopt hij door naar het stadspark dat rondom een meertje ligt. Vandaag jaagt de wind de wolken in snelle vaart de lucht door. Vanuit de verte ziet hij een lege bank met uitzicht over het water. Hij versnelt zijn pas, maar als hij even later hijgend aankomt, is de bank al bezet. Hij aarzelt en houdt zijn pas in. “Have a seat”, zegt de andere man. “Thank you”, antwoordt Willem. “Mehmet Albayrak, pleased to meet you”. “Willem Hoogstra, thank you”. Kort schudden ze elkaar de hand. Mehmet vertelt dat hij Armeniër van geboorte is en sinds een aantal maanden politiek vluchteling hier. Hij is van middelbare leeftijd. Zijn glad achterovergekamde haar licht als een donker glanzende helm op in de zon. Nogmaals maakt hij een kort uitnodigend gebaar, waarna de oude man plaatsneemt. Mehmet vertelt Willem dat hij de Nederlandse taal moet leren. En dat hij vanmorgen de opdracht kreeg een gesprek met iemand op te nemen. Mag dat? Willem knikt een paar keer. Hij lijkt afwezig. Dan haalt hij een pakje sigaretten uit zijn borstzak en houdt dat de ander voor. In de seconde van het vuurtje blikken ze elkaar kort in de ogen. Onhandig frommelt Willem het pakje terug in zijn borstzak. Zwijgend inhaleren de mannen. Willem staart naar zijn schoenen, slaakt een diepe zucht. Dan, eerst nog haperend, vormen zijn woorden zich tot zinnen. Mehmet luistert naar de vreemde keelklanken. Hij kan er nog maar niet aan wennen. Willems ogen vertellen een verhaal, waarbij zijn hele lichaam meedoet. Zijn voeten bewegen in danspasjes en zijn armen wapperen. Vreugde en verdriet tonen zich afwisselend in de groeven van zijn gezicht. Geïnteresseerd in zoveel dramatiek, is dit een Hollander, luistert Mehmet aandachtig. De mond van Willem beeft, zijn adamsappel trilt. Tranen rollen over zijn wangen. Levenslust en verdriet wisselen elkaar af. Ah, eindelijk verstaat hij een paar woorden “God, oh God”. Snikkend gaat de oude man verder, vouwt zijn lichaam in elkaar. Met geknikte knieën en gespreide armen richt hij zich weer op. Smekend komen zijn laatste woorden en eindigen in een angstige fluistering. Uitgeput laat hij zich weer op het bankje vallen. Zwijgend zitten ze nog een half uurtje samen. Dan pakt Willem zijn tas, groet de ander en loopt richting ziekenhuis. De volgende dag als Mehmet op school komt, is hij de enige met een opname. De anderen is het niet gelukt een Nederlander te interviewen. De juf zucht en vraagt of ze wel genoeg hun best gedaan hebben. Morgen wil ze de andere verhalen horen, eindigt ze streng. Dan klinkt Mehmets verhaal door het lokaal. “Mijn vrouw is gevallen en heeft haar heup gebroken. Die goddelijke heupen waar ze jarenlang zo sierlijk de tango mee danste. Haar slanke lijf met de soepele rondingen dat me volgde bij elke wending en draaiing, hoe moeilijk ik het haar ook maakte. Mijnheer, net zoals de tango was ons huwelijk. Aantrekken en afstoten. Trots schitterde ze in haar vuurrode jurk met flonkerende pailletten in onze vurige dans onder de kroonluchters. In de grootste danszalen van de wereld. Ik zie nog hoe ze haar glanzend gitzwarte haar met een ruk achterover gooide. De lichamelijke uitputting en de verrukking aan het eind van de dans is onbeschrijflijk. Mijn partner en mijn liefste”. Even hapert de stem van Willem hier. “Maar drie jaar geleden werd ze ziek en haar lichaam takelde steeds verder af. Daar kwam nog eens bij dat ze vorige week gevallen is, daardoor is het allemaal nog erger geworden. Ze ligt in het ziekenhuis. Het Alzheimer-monster dringt zich aan ons op. Natuurlijk wisten wij het samen wel en dachten er wel mee om te kunnen gaan. Maar het personeel hier heeft me verteld dat ze naar een verpleeghuis moet.

Om haar in het ziekenhuis te bezoeken, dat is zo erg. Ik zie hoe ze gilt van angst en wild om zich heen slaat, als de verpleegsters haar ophalen voor een prik. Elke dag wil ik bij haar zijn, ook al herkent ze me soms niet meer. “Dag mijnheer” zegt ze dan. Maar eigenlijk is het nog veel erger als ze me wel herkent. “Kom je me halen? Wacht, ik zal gauw mijn koffer inpakken, ik wil graag met je mee naar huis”. Zo'n vraag snijdt door mijn ziel, dan ga ik dood van ellende. Het is alsof ik haar zie verdrinken en haar niet kan na springen. En dan dat schuldgevoel. Dat knaagt en verdwijnt alleen na een flink aantal borrels. Want ik kan haar niet helpen, en ze drijft steeds verder van me af. Mijn hele leven ben ik een trouwe kerkganger geweest. Maar kerk en paus, zij weten ook geen oplossing. Dus heb ik alles uitgelegd aan God, wel duizend keer! Ik hoop zó dat hij begrijpt, dat ik het pistool wel móest kopen. Want weet u, ik deed het uit liefde. En zij is nu bij hem en ik? Ik kom ook gauw”.

Voor het verhaal ‘’Uit Liefde”, heb ik een krantenartikel gebruikt. Ik heb me laten inspireren door een krantenartikel van 03-12-2007 “Italiaan verlost vrouw uit lijden met drie schoten”. Hij zegt dit uit liefde te hebben gedaan. Vitelangelo Bini 77 jaar, zei: “Ik kon het niet meer aan, zoveel leed”. Tegen de politieagenten zei hij: “Ik zal haar gauw bereiken.” Zijn echtgenote Maria Tani lag in Prato in een ziekenhuis. Vooral in Italië is euthanasie door de sterke invloed van de rooms-katholieke kerk verboden.

Ik ben Laura Daggers-de Koning regressie en reïncarnatietherapeut sinds 2010 maar ik schrijf ook graag verhalen.

Je kunt me boeken voor de lezing “Regressietherapie de missende link tussen psycholoog psychiater en coach’’.

dinsdag 9 september 2014

Chalet


“Je speeltje niet vergeten?” plaag ik mijn vriend Peter.
“Natuurlijk niet”, antwoordt hij en geeft me een kort duwtje waarbij ik dat vreemde voel bij hem, dat grimmige waar ik niet bij kom. We zijn op weg naar ons vakantieadres en rijden om beurten in de paar maanden oude Dodge Ram pick-up.  Peter, Aron en ik. Mijn man Aron zit achter het stuur, Peter en ik ernaast. Het is een lange rit naar Zwitserland, maar ik denk dat het de moeite waard zal zijn. Toen ik besloot mijn veertigste ergens anders dan thuis te vieren, waren de twee mannen meteen enthousiast. Na een lange dag over het asfalt, rijden we over de smalle laan waarlangs aan weerszijden besneeuwde bosschages staan, naar het chalet dat ons in eenzaamheid verwelkomt.

De volgende dag heb ik mijn bureau onder het grootste raam geschoven, zodat ik uitkijk op het besneeuwde sparrenbos. Ik ben bezig een boek te schrijven dat grotendeels gaat over de casussen van de patiënten uit onze praktijk. De verslagen van Aron en Peter krijg ik al sinds jaar en dag. Gedrieën hebben we een groepspraktijk in de psychiatrie en vinden ons werk, elke dag nog, een uitdaging. ‘Never change a winning team’, is ons motto.

Morgen vieren we mijn verjaardag. Ik kan niet wachten. De vrienden zijn gezamenlijk aan een lange wandeling begonnen. Zelf wil ik deze middag nog minstens een hoofdstuk schrijven. Ik schud zuchtend mijn hoofd, omdat ik mezelf zo’n workalholic vind. Was ik ook maar met hun wandeling meegegaan bedenk ik terwijl ik verlangend naar de besneeuwde bossen staar. De sneeuw buiten verlicht het donkere interieur. Plotseling verbreekt een droge knal de stilte. Eén spar tussen de anderen verliest al zijn sneeuw en staat er als een groene eenling kaal bij. Is dat Peter met zijn speeltje?
Ik tuur door het raam. Maar het bos ligt er alweer doodstil bij. Toch een gek gezicht, die ene groene spar. Wanneer ik me omdraai voel ik de diepe sereniteit die dit huis uitstraalt. Ik start mijn laptop en begin met het nieuwe hoofdstuk: “Hysterie; het vrouwelijke antwoord op de mannelijke onderdrukking”.

Ik probeer geconcentreerd te werken, maar wanneer ik op mijn horloge kijk zie ik dat er twee uur voorbij is waarin ik bijna niets opgeschoten ben. Geïrriteerd vanwege de nu toch al verspilde uren, besluit ik niet nog meer tijd te verknoeien en klap kordaat mijn laptop dicht.
Buiten spreidt de ondergaande zon haar roodgele kleuren over het witte woud. De stilte die om me heen sluipt wordt verbroken door een onbekend geluid. Een koude luchttrilling strijkt achter mijn nek langs. Geschrokken houd ik mijn adem in, die direct nog verder stokt wanneer koude lippen mijn nek aanraken. Ik wil het op een gillen zetten, maar voel ineens iets bekends. In één greep worden mijn armen, schouders en borsten gevangen. Schuiven gretig graaiende handen zich onder mijn kleren en verkennen mijn blote buik, afglijdend naar mijn kruis.
“Zo spannend genoeg?” hijgt Peter in mijn oor.
“Hi, Peter krijg ik mijn cadeau nu al?” fluister ik hijgend.
“Nou, nee morgen ben je toch pas jarig?” speelt hij plagerig het spel mee. Even vraag ik me af of hij meent wat hij zegt.
“Liever nu”, fluister ik. Mijn handen achterwaarts strekkend, sjor ik met een kort rukje zijn trainingsbroek naar beneden. Stevig druk ik mijn rug en billen tegen hem aan, draai mijn mond naar hem toe. Twee hongerige tongen maken een wilde rondedans. Onze kleren belanden her en der verspreid over de vloer. Ik draai me om en wrijf mijn onderlijf stevig tegen dat van hem. Ons passiespel is er een van onbedwingbare gulzigheid. De glans van de vlammen weerkaatst in onze pupillen en stookt ons liefdesspel naar de hoogste toppen van genot.

 Aron stampt de sneeuw van zijn schoenen. Toen Peter even bezig was met zijn jachtgeweer - zijn speeltje - en hij even doorliep, moet hij het verkeerde pad genomen hebben. Want daarna kon hij hem nergens meer vinden. Ook stom, moppert hij op zichzelf. Nou ja, hij had nu onverwachts de tijd gekregen om over zijn gesprek met notaris van Bemmelen na te denken. En wat voor rol Peter daarin ging spelen. Vorige week had hij bij de notaris - geheel in het geheim - dit chalet op hun naam laten zetten. Na een korte periode van twijfel was het voor Aron duidelijk dat het chalet niet alleen voor Klara en hem moest zijn, maar ook voor Peter. Ze werkten al zo lang samen en kenden elkaar door en door. Ze vormden een drie-eenheid. Zelfs in meerdere opzichten. Peter was meteen enthousiast over het voorstel en beloofde het nog niet aan Klara te vertellen. Toen de notaris hem aanraadde het testament op de langstlevende te zetten, heeft Aron dit advies klakkeloos opgevolgd.
Hij vroeg zich nog wel af of Klara blij zou zijn met zijn cadeau. En het feit dat Peters naam er ook bij stond.
Morgen zal hij het weten. Ach, je wist het nooit met haar, omdat het altijd moeilijk was haar tevreden te stellen. Hij zet zijn schoenen op de mat bij de deur. Naast Peters speeltje, dat tegen de muur staat. Ze plagen hem graag met zijn jachtgeweer, noemen hem vaak ‘Jagertje Peter’.


Al vroeg in de middag heb ik onze favoriete schotel voorbereid. Nu het etenstijd is, haal ik de dampende schaal uit de oven en zet hem op tafel. De geur van het eten transformeert dit huis in een ‘thuis’. De reeds geopende Chardonnay is van een uitstekende kwaliteit en staat klaar om ingeschonken te worden. Zojuist hoorde ik Aron in de gang stommelen. Ik heb trek en de mannen blijkbaar ook, want we laten ons het eten goed smaken. De wijn idem dito. Het gesprek gaat natuurlijk weer over ons werk. Hoe kan het ook anders. De wijn smaakt me steeds beter. Een derde fles wordt geopend. We raken behoorlijk tipsy.
Gek genoeg stimuleert de wijn mijn brein, want de opborrelende vragen zijn gemakkelijk helder te formuleren. Soms zie ik iets tussen de mannen. Iets wat ze niet met mij willen delen. Vandaag moeten er maar eens spijkers met koppen geslagen worden. Mijn tong doet trouwens wel een beetje vreemd als ik vraag: “Wat is nou gék. In onze maatschappij? Wie is er gek en wie niet? Weten de heren psychiaters hier een antwoord op?”  
Een harde hik ontsnapt me. Ik duw mijn kin op mijn borst en doe een poging mijn ogen recht in die van Aron te boren. Ik wacht op zijn reactie, maar die komt niet. Dan switch ik. “Of jij Peter? Jij weet het antwoord v-vvast wel. Volgens mij lopen er meer gekken buiten dan binnen”, zeg ik.
“Jij lijkt ook wel een beetje gek, zoals je nu doet Klara”, antwoordt Peter.
Dan blijft het stil. De mannen bekijken me lang. Ze vormen één blok. Het is een vreemd soort zwijgzaamheid waar ik bang van word. De alcohol raast door mijn lijf, maakt me los, losser dan ooit. Losser dan goed voor mij is. In één keer klok ik de inhoud van mijn halve glas naar binnen en steek het meteen weer omhoog. Met de rug van mijn hand veeg ik ruw langs mijn lippen om ze schoon te maken.
“Jij hebt genoeg gehad”, zegt Aron. Dan wisselen de mannen een blik. Tegelijk staan ze op en komen dreigend op me af. Ze grijpen me hardhandig beet. Samen dwingen ze me struikelend de trap op naar boven en gooien me op bed. Dan laten ze me alleen. Hun stemmen sterven weg. Ik raak het kwijt. Alles raak ik kwijt. De wereld draait om me heen. Terwijl ik van het bed afglijd, val ik voorover op mijn knieën op de grond en blijf daar een tijdje liggen. Later schuif ik op mijn ellebogen en buik naar over de vloer naar de deur. Met mijn oor ertegenaan gedrukt hoor ik: “Oud wijf. . . te lastig. . . vastbinden. . . eindelijk. . . onze kans”. Dan is het akelige stil, op het suizen van mijn oren na. Ik hijs me weer het bed in, staar naar het plafond dat zowel in rondjes draait als heen en weer beweegt. Ik val in slaap.


Ik moet maar kort geslapen hebben want de wekker naast me staat op drie uur. Angst is mijn vriend vannacht. Wanneer ik de deurklink probeer, merk ik dat ze me niet hebben opgesloten. Donkere grauwe stemmen komen van beneden. Ze worden steeds duidelijker, evenals het kletsende geluid van klappen op lichaamsdelen. Met mijn lamme lichaam achteroverhellend, glijd ik op mijn billen de trap af. Dat geeft een zwaar gebonk onder mijn schedel. Halverwege de trap kijk ik in de huiskamer waar de sneeuw en de maan één silhouet weerkaatsen. Zachtjes laat ik me verder naar beneden glijden. De mannen liggen op de grond met armen en vier verstrengelde benen. Ik zie hoe ze elkaar kussen en daarna over de vloer rollen. Naakt. Beurtelings zie ik benen, armen, hoofden, gekromde ruggen en billen. Ze hijgen en grommen. Is dit een gevecht? Mijn ijle gil scheurt de lucht. Als ik verder wil, weigeren mijn benen. Ik omklem de deurstijl, maar die schiet onder mijn handen omhoog. Mijn hoofd valt opzij. Ik krabbel omhoog en tast me waggelend richting voordeur. Wéér val ik. Felle pijn schiet door mijn knie. Iets koud metaalachtigs drukt in mijn buik. Het is Peters speeltje. Mijn handen omsluiten de loop. Op de kolf steunend, hand over hand, richt ik me op. Zwaaiend met mijn lijf open ik de buitendeur. De kou maakt me in één klap nuchter. Ik draai me om. Vier mannenogen taxeren me. ‘Alleen een schot hagel van dichtbij is dodelijk’. Wie zei dit ook alweer? Nadenken. Hun woede om mijn wéten vibreert in de lucht. Met mijn vinger aan de trekker richt ik op Aron en switch dan weer naar Peter. Het beeld wordt wazig.
“Naar de auto, snél”, hoor ik Aron zeggen. Ik zak in elkaar. Weer. Mijn wang raakt de drempel. Een knal scheurt de stilte in tweeën. Heb ík nou geschoten? Een onverwachtse pijn schiet door mijn arm. Iemand achter mij - ik kan niet zien wie - steekt een injectienaald in me. Ik zie Aron naar zijn borst grijpen. Hij valt achterover.
en er sijpelt rode wijn tussen zijn vingers door. Of is het bloed? Maar van wie dan? Ik raak de waarheid kwijt en kijk naar Peter.
Alsof hij het uit zijn hoofd weet, toetst hij een nummer in zijn mobile. Een laatste heldere gedachte dringt zich aan mij op voordat de wereld vervaagt en ik zo diep val dat ik hier niet meer ben.

Wanneer ik mijn ogen weer open, zie ik twee grote bestelauto’s naast het chalet staan. Een kale jongeman in witte kleren plakt een brede pleister over mijn mond. Au, dat doet zeer. Om niet te hoeven stikken snuif ik moeizaam door mijn neus. Dan worden mijn polsen en enkels aan een stoel vastgegespt.
“Vorsichtig, sehr gefährlich” maant Peter die naar mij wijst. Met zijn rug naar de broeders toe grijnst hij raadselachtig naar me. Nog voordat de autodeuren mij in het gapend gat opslokken, zie ik duidelijk de contouren van Arons’ lichaam. Het ligt op een brancard en is overdekt met een wit laken. Peter die op me afkomt en me even in mijn bovenbeen knijpt, plooit zijn gezicht in een duivelse grijns:
“Klara, mijn speeltje kwam goed van pas hè?”
                                                                                             

maandag 1 september 2014

Muts



                                  
Ik zal me even voorstellen:Jacquarda is de naam. Ik ben een muts en sinds een aantal maanden de muts van Laura. Voordat ik in haar bezit kwam, verbleef ik op de afdeling winterartikelen. Daar hing ik in de stelling van een chic warenhuis, bij sjaals, mutsen, wanten en handschoenen. Ik ben trots op mijn vorm, op mijn verfijnde wol, op mijn kleurige jacquardmotief en op mijn coupe.  Mijn buurvrouw links was een  zwarte vormloze muts en  zonder te willen  discrimineren: dat is  tóch een andere wereld. In mijn warenhuistijd, hebben vele handen mij bevoeld. Ik kan u zeggen, handen daar zit verschil in. Zo heb ik ruwe, zachte, eeltige, knokige, vochtige en dikke vlezige handen gevoeld. Handen als schuurpapier, hakerige en vieze, kleverige en smoezelige handen. Mensen uit alle werelddelen kwamen in het warenhuis, mensen met andere zeden en gewoonten. Menigmaal sloeg de angst me om het hart. Door wie zou ik nu weer gepakt worden? Het was een onzekere tijd.
Groot van stuk ben ik niet en menigmaal werd mijn rekbaarheid getest door handen die mij over een te groot of breed hoofd wilden trekken. Soms werd ik zelfs - voor de grap - tot ónder iemands neus getrokken. Dit beangstigde mij, want als zó iemand mij zou kopen dan zou ik dit geruk, getrek en deze snotneuzerij steeds weer mee moeten maken. In de avonduren, wanneer alle lichten gedoofd waren en het saai en koud was; de straten leeg zonder potentiële kopers of toekomstige eigenaren, dan begon ik te piekeren. Over te vroeg oud worden, of de uitverkoop ingaan. Hoe zou mijn leven er dan uit zien als ik over zou blijven als oud winkelknechtje. Totaal versleten opgerekt en uitgelubberd. Mijn gedachten bleven in een kringetje ronddraaien. Waartoe diende ik in dit leven? Of dan stelde ik me voor dat zo’n ruw personage mij zou  kopen. Ook dan liepen de rillingen me over mijn muts. In wat voor smoezelige snotterige staat zou ik op mijn oude dag dan verkeren?  Kijk, mijn buurvrouw rechts, ja zij was een kleurig gehaakte baret. In haar zat rek genoeg. Met haar XL-maat kon zij wel tegen de wreedheden en fratsen van zulke klanten. Haar kon je gemakkelijk voorbij je neus tot over je kin trekken. Gelukkig had ik wel een goede prijs op mijn hoofd staan, zodat sommige klanten me geschrokken terughingen. Tegen bekeken worden had ik niks, nu nóg niet.  Want stiekem ben ik toch wel een beetje ijdel. Maar dat gefriemel en die keurende blikken, om daarna weer teruggehangen te worden. Dat hing me zo de keel uit. Om maar te zwijgen van de vieze schoenen die op mij gingen staan, wanneer ik door andermans slordigheid op de grond gevallen was. Oh en die geuren van schoenzolen waar ik dan mee besmet werd. Vreselijk, ik zal u de details onthouden.

U zult begrijpen dat ik erg blij was toen Laura mij kocht. Eindelijk een doel in mijn leven. En weet u, zij ruikt lekker en heeft zo’n bescheiden klein hoofdje. Eentje waar ik precies op pas. Met haar handen is ook niets mis. Het lijkt wel alsof we voor elkaar gemaakt zijn. Dus u zult begrijpen dat ik erg blij met haar ben.

De dag dat zij mij kocht, staat in mijn geheugen gegrift. Die dag hoorde ik de nieuwsberichten een negatief reisadvies geven. Er werd sneeuw verwacht, veel sneeuw. Maar zoals ik later begreep, trekt Laura zich van zulke berichten niks aan. En ik moet zeggen, eerst vond ik dat onverantwoordelijk en egoïstisch, maar nu ik er aan gewend ben, voelt het avontuurlijk. Ik beleef dingen die ik in mijn stoutste dromen niet voor mogelijk gehouden had. Zo ging ze, nadat ze me gekocht had, gewoon naar de bioscoop in de grote stad. Verkeersalarm of niet. Toen we laat in de middag  naar buiten liepen waren de straten en gebouwen met een witte laag sneeuw bedekt. De lucht was grijs-wit en vulde zich met continue dwarrelende sneeuw. Met het prijskaartje er nog aan mocht ik meteen op Laura’s hoofd mijn taak vervullen.  Zoals ik later begreep, was mijn belangrijkste opdracht, haar haren droog en uit de krul te houden.  Die eerste dag samen hadden we nog vele kilometers voor de boeg. Gelukkig haalden we nog net de laatste bus van tien voor zeven. Daarna stopte het openbaar vervoer ermee. Té slecht weer. De bus laveerde ons glibberend en glijdend door de stad. Daarna langs het zwart glanzende water van een diepliggende brede donkere vaart. Ik hield mijn hart vast. Toen we uit de bus gestapt waren, ploegden we nog een heel eind door de hoge sneeuw en arriveerden uiteindelijk bij Laura’s huis. Mijn nieuwe thuis, waar het heerlijk warm en droog was. 

Meteen al merkte ik dat ze verstand had van wollen mutsen, want ze behandelde me met zorg en liefde. En oh, die heerlijke zachte handen van haar. Ik moet zeggen dat het een hele opluchting voor mij was dat ze me niet tussen de verwarming propte of op de grond neersmeet. Maar dat ze mij in mijn waarde liet door me op een natuurlijke manier te laten drogen. Mijn leven is een stuk aangenamer geworden. In de sneeuw begeleid ik Laura het liefst. Kijk, dat was toch ons eerste contact.  Mijn horizon is door haar verbreed en ik heb een doel om te leven. Ik hoop nog lang dienstbaar te mogen zijn als haar muts en haar tegen verkoudheid, oorontstekingen en andere aandoeningen te beschermen.
Alleen moet me even van het hart: als een berg zie ik tegen de zomer op!

Met vriendelijke groet, Jacquarda                   
 

Ik ben Laura Daggers-de Koning regressie en reïncarnatietherapeut sinds 2010

Je kunt me boeken voor de lezing “Regressietherapie de missende link tussen psycholoog psychiater en coach’’