zondag 9 november 2014

Als een kind zegt dat hij hier niet ''thuishoort'' dan laat hij zich...

The Science of Reincarnation | The University of Virginia Magazine

Jim Tucker, psychiater geeft zijn leven invulling door de verhalen van kinderen na te trekken,
die beweren dat ze in een vorig leven die éne man of vrouw waren.
Hij doet dit heel waarheidsgetrouw. Want kinderen tot zo ongeveer acht jaar hebben de herinneringen
nog vers in het geheugen. Daarna verdwijnt het.


Wanneer een kind zegt, dat hij hier niet ''thuishoort'' dan laat hij zich de weg wijzen,
waar het kind dan wél thuishoort.

Verbazingwekkend is het wanneer zo'n kind het koosnaampje weet van de vrouw waar
hij mee getrouwd was. En helemaal wanneer hij degene aanwijst door wie hij vermoord is.
Ook wil het kind nog wel eens geheime laadjes in een kast aanwijzen, waarin dan hij destijds, voor
zijn dood iets heeft opgeborgen.
Jim Tucker gaat niet zomaar over toe het opschrijven van een ''case''.
Hij doet gedegen research, zoals zijn voorganger Ian Stevenson.



Laura Daggers-de Koning

Regressie en reincarnatietherapeut in Hoofddorp  sinds 2010



dinsdag 21 oktober 2014

Tederheid

Hij kleedt haar uit en laat haar groene overjas uitgewaaierd op de grond liggen. Ze laat hem begaan, maar je merkt dat zij hem liever zelf uitdeed. Hij, die dit doet, is mijn lief. Hij behandelt haar met zorgvuldigheid. Hij móet haar in haar waarde laten. Ook ík wil dat graag. Met zijn zachte handen doet hij ‘the easy touch’. Als een door mannenhanden voor het eerst ontbloot jong meisje, toont ze zich schuchter, een soort van verlegen. Mijn lief doet dit jarenlang. Dit jaar viert ze haar éénentwintigste lente. Soms doet hij het twee keer per jaar. Bloedmooi schittert ze dan. Ze laat het toe. Wíl het ook. Eigenlijk moet het ook. Voor beiden zit er zeker een ‘moeten’ in. Ze moet zich door hem laten nemen, is geheel afhankelijk van zijn luimen. Het is niet zo, dat ik het haar niet gun. Maar ik blijf gemengde gevoelens houden, omdat het me elke keer pijn doet. Want dingen gaan stuk. Iedere keer een beetje meer wordt er iets ván, en iets in mij vertrapt. Toch zal ik hem gewoon z'n gang laten gaan, omdat ik weet hoe hij er van geniet. Na elke beurt ziet ze er mooier, sterker, fitter en zelfverzekerder uit. Hij doet er lang over, want hij is een secure man. Nadat hij klaar is met haar, strelen zijn handen haar in een laatste liefkozing. Ze laat hem, ook al weet ik dat ze vindt dat het nu genoeg is. Dat hij minstens tot volgend jaar wachten moet, voordat ze zich weer zo gewillig aan hem geeft. Het is gek, maar erná komt mijn lief altijd weer bij mij terug. Dan kook ik een maaltijd die hij alsof hij uitgehongerd is met smaak verorbert. Dit is ons ritueel. Moe en rozig staart hij daarna wazig voor zich uit. Zijn blik op mij gericht, smekend bijna. Want hij móet nog even bij haar langs. Trots stapt hij op haar af, loopt door de tuin en bekijkt de meterslange leylandihaag die hij vandaag met de elektrische heggenschaar heeft geschoren. Die hij ontdeed van haar te dikke, ruige groene jas. Liefdevol strelen zijn vermoeid verkrampte handen de gladde haag. De tijdens het snoeien kapot getrapte planten zijn als stille getuigen. Hij is blij dat de klus weer geklaard is.

zondag 21 september 2014

Aankomen

Omdat ik een mager spichtig kind was, deed mijn moeder er alles aan om mij vet te mesten. ‘Beetje meer spek’, was haar motto. We woonden op het platteland en van de boer naast ons, kregen we elke dag een emmertje melk. Van de dikke laag room die zich erop vormde maakte ze boter. Ze besmeerde onze boterhammen er royaal mee. Ik deed mijn best er zoveel mogelijk van te eten, echt waar. De avondmaaltijd was ook geen feest. Draderige bonen of de grof gesneden andijvie bleven halverwege mijn keel hangen. Mijn moeder hield van schoonmaken, niet van koken. En dat was te proeven. Omdat ik haar vieze rijstepaptoetje niet lustte roerde ze - om mij tegemoet te komen - er een extra schepje suiker door. En nóg een. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik geen rijst meer lust. Zelfs geen rijstevlaai. Ach, mijn moeder, ze was een vrouw die het beste met haar kinderen voor had. Ze hield van ons. Toen ik vijftien was had ik maatje vierendertig. Als een Twiggy - in die tijd dé mode - huppelde ik rond. Vanwege de kilometerslange fietstochten naar school in de altijd winderige polder was ik een mager kind met gespierde benen en billen, plus een stel stevige fietskuiten. Voor háár was ik een mager resultaat. In die tijd flierefluiterde ik met verschillende vriendjes. Er zat er altijd wel eentje bij die van fietskuiten of gespierde billen hield. Op de Mulo droeg ik een houthakkersblouse, zo eentje met rode, zwarte en witte blokken en een Roy-Rogers spijkerbroek met kontzakken die voor meer volume van mijn achterste moesten zorgen. Daaronder de rode ribfluwelen schoenen. Dat was mode in die tijd. Na mijn eindexamen - toen ik zestien was - kwam de maat zesendertig. De tijd was aangebroken dat ik de maatschappij inging. Ik kreeg een echte baan en een echte vriend. Mét baard en snor. Maar soms is liefde zó raar! Terwijl mijn vriend ging schaatsen, kreeg ik de opdracht van zijn moeder - die coupeuse was - geertjes, naadjes en ritsen in een kledingstuk te naaien. En ik, ik genoot ervan. Maakte mijn eerste broekpak. Op mijn zeventiende viel mijn oog op een andere jongeman. Tegelijk met mijn nieuwe verkering ontwaakte mijn belangstelling voor het winkelen. Mijn nieuwe verloofde ging met me mee de stad in. “Énig”, riep de vrouw in een Albert Cuyp-winkel, toen ik in een mini-jurk de paskamer uitkwam. Geschrokken, door zoveel enthousiasme vluchtte ik de winkel uit. Twee kramen verder kocht ik een lapje stof voor twee gulden vijftig en maakte thuis zo’n zelfde jurkje. Zo ontdekten mijn nieuwe liefde en ik hoe we geld konden uitsparen. Ook voor hem naaide ik pantalons, jassen en overhemden. En hij, hij was een handige klusser. Wat zijn ogen zagen maakten zijn handen. Zo zetten we samen de traditie van het ‘spekken’ voort. Hoewel het hier onze portemonnee betrof. Jarenlang maakte ik creatieve kleding. Mensen vroegen me vaak in welke boetiek ik die mooie jas of jurk toch had gekocht. Tot op zekere dag de gemaakte kleding me niet meer stond! Of me niet lekker meer zat. De naadjes puilden. De geertjes moesten worden uitgelegd. De ritsen stonden op knappen. Ik kwam erachter dat ik een maatje meer had. Maat twee en veertig had ik en werd er ongelukkig van. Mijn moeder daarentegen genoot. Toen kwam de overgang. Die leverde me nog een extra maat op. Na veertig jaar is de wens van mijn moeder vervuld. Eindelijk. Af en toe heb ik zelfs maat vierenveertig! Twintig kilo spek erbij. Steeds meer Laura. Het woord ‘énig’ heb ik de laatste jaren van geen enkele verkoopster meer gehoord. Meestal is ze blij wanneer ik - zelfs zonder iets te kopen - vertrek. Zodat ze de stapel broeken die ik paste eindelijk kan opruimen. Vooral dij en zij zitten in het spek bij mij. Uiteindelijk heeft moeder haar doel bereikt. Fietstassen noemen de Fransen het extra spek op je dijen. En de wetenschap vertelt dat ik bij voedselschaarste, ziekte en andersoortig rampen tegen een extra stootje kan. Ik vind het een schrale troost.

dinsdag 16 september 2014

Uit liefde

Geïnteresseerd kijkt de bejaarde Willem in de winkel rond. De koopwaren zijn hem onbekend, hij wist niet dat er zoveel keuze was hierin. Alles wat hij ziet zag hij nog niet eerder, kent hij niet. Wat zal hij voor haar uitkiezen? Wanneer hij de winkelier vertelt dat dit het laatste geschenk voor zijn vrouw is, fronst deze alleen maar. Willems ogen dwalen rusteloos langs de uitgestalde waren. Hij pakt er eens eentje op, bevoelt het aan alle kanten. Na zijn uiteindelijke keus blijft hij met zijn hoofd een tijdje knikken. Hij kijkt hoe de man achter de toonbank met trage bewegingen zijn cadeau inpakt. Dit is een goede keuze, jazeker. Opgelucht stapt hij de winkel uit en wandelt de straat van de grote stad in. Zijn lippen krullen zich in een weemoedige glimlach als zijn vingers over de vorm van het geschenk glijden, dat hij onderin de boodschappentas gedaan heeft. Hij verstopt het onder de schone was voor zijn liefste. Zij die na een ongelukkige val met een gebroken heup in het ziekenhuis terecht gekomen is.

Omdat hij nog tijd genoeg heeft, loopt hij door naar het stadspark dat rondom een meertje ligt. Vandaag jaagt de wind de wolken in snelle vaart de lucht door. Vanuit de verte ziet hij een lege bank met uitzicht over het water. Hij versnelt zijn pas, maar als hij even later hijgend aankomt, is de bank al bezet. Hij aarzelt en houdt zijn pas in. “Have a seat”, zegt de andere man. “Thank you”, antwoordt Willem. “Mehmet Albayrak, pleased to meet you”. “Willem Hoogstra, thank you”. Kort schudden ze elkaar de hand. Mehmet vertelt dat hij Armeniër van geboorte is en sinds een aantal maanden politiek vluchteling hier. Hij is van middelbare leeftijd. Zijn glad achterovergekamde haar licht als een donker glanzende helm op in de zon. Nogmaals maakt hij een kort uitnodigend gebaar, waarna de oude man plaatsneemt. Mehmet vertelt Willem dat hij de Nederlandse taal moet leren. En dat hij vanmorgen de opdracht kreeg een gesprek met iemand op te nemen. Mag dat? Willem knikt een paar keer. Hij lijkt afwezig. Dan haalt hij een pakje sigaretten uit zijn borstzak en houdt dat de ander voor. In de seconde van het vuurtje blikken ze elkaar kort in de ogen. Onhandig frommelt Willem het pakje terug in zijn borstzak. Zwijgend inhaleren de mannen. Willem staart naar zijn schoenen, slaakt een diepe zucht. Dan, eerst nog haperend, vormen zijn woorden zich tot zinnen. Mehmet luistert naar de vreemde keelklanken. Hij kan er nog maar niet aan wennen. Willems ogen vertellen een verhaal, waarbij zijn hele lichaam meedoet. Zijn voeten bewegen in danspasjes en zijn armen wapperen. Vreugde en verdriet tonen zich afwisselend in de groeven van zijn gezicht. Geïnteresseerd in zoveel dramatiek, is dit een Hollander, luistert Mehmet aandachtig. De mond van Willem beeft, zijn adamsappel trilt. Tranen rollen over zijn wangen. Levenslust en verdriet wisselen elkaar af. Ah, eindelijk verstaat hij een paar woorden “God, oh God”. Snikkend gaat de oude man verder, vouwt zijn lichaam in elkaar. Met geknikte knieën en gespreide armen richt hij zich weer op. Smekend komen zijn laatste woorden en eindigen in een angstige fluistering. Uitgeput laat hij zich weer op het bankje vallen. Zwijgend zitten ze nog een half uurtje samen. Dan pakt Willem zijn tas, groet de ander en loopt richting ziekenhuis. De volgende dag als Mehmet op school komt, is hij de enige met een opname. De anderen is het niet gelukt een Nederlander te interviewen. De juf zucht en vraagt of ze wel genoeg hun best gedaan hebben. Morgen wil ze de andere verhalen horen, eindigt ze streng. Dan klinkt Mehmets verhaal door het lokaal. “Mijn vrouw is gevallen en heeft haar heup gebroken. Die goddelijke heupen waar ze jarenlang zo sierlijk de tango mee danste. Haar slanke lijf met de soepele rondingen dat me volgde bij elke wending en draaiing, hoe moeilijk ik het haar ook maakte. Mijnheer, net zoals de tango was ons huwelijk. Aantrekken en afstoten. Trots schitterde ze in haar vuurrode jurk met flonkerende pailletten in onze vurige dans onder de kroonluchters. In de grootste danszalen van de wereld. Ik zie nog hoe ze haar glanzend gitzwarte haar met een ruk achterover gooide. De lichamelijke uitputting en de verrukking aan het eind van de dans is onbeschrijflijk. Mijn partner en mijn liefste”. Even hapert de stem van Willem hier. “Maar drie jaar geleden werd ze ziek en haar lichaam takelde steeds verder af. Daar kwam nog eens bij dat ze vorige week gevallen is, daardoor is het allemaal nog erger geworden. Ze ligt in het ziekenhuis. Het Alzheimer-monster dringt zich aan ons op. Natuurlijk wisten wij het samen wel en dachten er wel mee om te kunnen gaan. Maar het personeel hier heeft me verteld dat ze naar een verpleeghuis moet.

Om haar in het ziekenhuis te bezoeken, dat is zo erg. Ik zie hoe ze gilt van angst en wild om zich heen slaat, als de verpleegsters haar ophalen voor een prik. Elke dag wil ik bij haar zijn, ook al herkent ze me soms niet meer. “Dag mijnheer” zegt ze dan. Maar eigenlijk is het nog veel erger als ze me wel herkent. “Kom je me halen? Wacht, ik zal gauw mijn koffer inpakken, ik wil graag met je mee naar huis”. Zo'n vraag snijdt door mijn ziel, dan ga ik dood van ellende. Het is alsof ik haar zie verdrinken en haar niet kan na springen. En dan dat schuldgevoel. Dat knaagt en verdwijnt alleen na een flink aantal borrels. Want ik kan haar niet helpen, en ze drijft steeds verder van me af. Mijn hele leven ben ik een trouwe kerkganger geweest. Maar kerk en paus, zij weten ook geen oplossing. Dus heb ik alles uitgelegd aan God, wel duizend keer! Ik hoop zó dat hij begrijpt, dat ik het pistool wel móest kopen. Want weet u, ik deed het uit liefde. En zij is nu bij hem en ik? Ik kom ook gauw”.

Voor het verhaal ‘’Uit Liefde”, heb ik een krantenartikel gebruikt. Ik heb me laten inspireren door een krantenartikel van 03-12-2007 “Italiaan verlost vrouw uit lijden met drie schoten”. Hij zegt dit uit liefde te hebben gedaan. Vitelangelo Bini 77 jaar, zei: “Ik kon het niet meer aan, zoveel leed”. Tegen de politieagenten zei hij: “Ik zal haar gauw bereiken.” Zijn echtgenote Maria Tani lag in Prato in een ziekenhuis. Vooral in Italië is euthanasie door de sterke invloed van de rooms-katholieke kerk verboden.

Ik ben Laura Daggers-de Koning regressie en reïncarnatietherapeut sinds 2010 maar ik schrijf ook graag verhalen.

Je kunt me boeken voor de lezing “Regressietherapie de missende link tussen psycholoog psychiater en coach’’.

dinsdag 9 september 2014

Chalet


“Je speeltje niet vergeten?” plaag ik mijn vriend Peter.
“Natuurlijk niet”, antwoordt hij en geeft me een kort duwtje waarbij ik dat vreemde voel bij hem, dat grimmige waar ik niet bij kom. We zijn op weg naar ons vakantieadres en rijden om beurten in de paar maanden oude Dodge Ram pick-up.  Peter, Aron en ik. Mijn man Aron zit achter het stuur, Peter en ik ernaast. Het is een lange rit naar Zwitserland, maar ik denk dat het de moeite waard zal zijn. Toen ik besloot mijn veertigste ergens anders dan thuis te vieren, waren de twee mannen meteen enthousiast. Na een lange dag over het asfalt, rijden we over de smalle laan waarlangs aan weerszijden besneeuwde bosschages staan, naar het chalet dat ons in eenzaamheid verwelkomt.

De volgende dag heb ik mijn bureau onder het grootste raam geschoven, zodat ik uitkijk op het besneeuwde sparrenbos. Ik ben bezig een boek te schrijven dat grotendeels gaat over de casussen van de patiënten uit onze praktijk. De verslagen van Aron en Peter krijg ik al sinds jaar en dag. Gedrieën hebben we een groepspraktijk in de psychiatrie en vinden ons werk, elke dag nog, een uitdaging. ‘Never change a winning team’, is ons motto.

Morgen vieren we mijn verjaardag. Ik kan niet wachten. De vrienden zijn gezamenlijk aan een lange wandeling begonnen. Zelf wil ik deze middag nog minstens een hoofdstuk schrijven. Ik schud zuchtend mijn hoofd, omdat ik mezelf zo’n workalholic vind. Was ik ook maar met hun wandeling meegegaan bedenk ik terwijl ik verlangend naar de besneeuwde bossen staar. De sneeuw buiten verlicht het donkere interieur. Plotseling verbreekt een droge knal de stilte. Eén spar tussen de anderen verliest al zijn sneeuw en staat er als een groene eenling kaal bij. Is dat Peter met zijn speeltje?
Ik tuur door het raam. Maar het bos ligt er alweer doodstil bij. Toch een gek gezicht, die ene groene spar. Wanneer ik me omdraai voel ik de diepe sereniteit die dit huis uitstraalt. Ik start mijn laptop en begin met het nieuwe hoofdstuk: “Hysterie; het vrouwelijke antwoord op de mannelijke onderdrukking”.

Ik probeer geconcentreerd te werken, maar wanneer ik op mijn horloge kijk zie ik dat er twee uur voorbij is waarin ik bijna niets opgeschoten ben. Geïrriteerd vanwege de nu toch al verspilde uren, besluit ik niet nog meer tijd te verknoeien en klap kordaat mijn laptop dicht.
Buiten spreidt de ondergaande zon haar roodgele kleuren over het witte woud. De stilte die om me heen sluipt wordt verbroken door een onbekend geluid. Een koude luchttrilling strijkt achter mijn nek langs. Geschrokken houd ik mijn adem in, die direct nog verder stokt wanneer koude lippen mijn nek aanraken. Ik wil het op een gillen zetten, maar voel ineens iets bekends. In één greep worden mijn armen, schouders en borsten gevangen. Schuiven gretig graaiende handen zich onder mijn kleren en verkennen mijn blote buik, afglijdend naar mijn kruis.
“Zo spannend genoeg?” hijgt Peter in mijn oor.
“Hi, Peter krijg ik mijn cadeau nu al?” fluister ik hijgend.
“Nou, nee morgen ben je toch pas jarig?” speelt hij plagerig het spel mee. Even vraag ik me af of hij meent wat hij zegt.
“Liever nu”, fluister ik. Mijn handen achterwaarts strekkend, sjor ik met een kort rukje zijn trainingsbroek naar beneden. Stevig druk ik mijn rug en billen tegen hem aan, draai mijn mond naar hem toe. Twee hongerige tongen maken een wilde rondedans. Onze kleren belanden her en der verspreid over de vloer. Ik draai me om en wrijf mijn onderlijf stevig tegen dat van hem. Ons passiespel is er een van onbedwingbare gulzigheid. De glans van de vlammen weerkaatst in onze pupillen en stookt ons liefdesspel naar de hoogste toppen van genot.

 Aron stampt de sneeuw van zijn schoenen. Toen Peter even bezig was met zijn jachtgeweer - zijn speeltje - en hij even doorliep, moet hij het verkeerde pad genomen hebben. Want daarna kon hij hem nergens meer vinden. Ook stom, moppert hij op zichzelf. Nou ja, hij had nu onverwachts de tijd gekregen om over zijn gesprek met notaris van Bemmelen na te denken. En wat voor rol Peter daarin ging spelen. Vorige week had hij bij de notaris - geheel in het geheim - dit chalet op hun naam laten zetten. Na een korte periode van twijfel was het voor Aron duidelijk dat het chalet niet alleen voor Klara en hem moest zijn, maar ook voor Peter. Ze werkten al zo lang samen en kenden elkaar door en door. Ze vormden een drie-eenheid. Zelfs in meerdere opzichten. Peter was meteen enthousiast over het voorstel en beloofde het nog niet aan Klara te vertellen. Toen de notaris hem aanraadde het testament op de langstlevende te zetten, heeft Aron dit advies klakkeloos opgevolgd.
Hij vroeg zich nog wel af of Klara blij zou zijn met zijn cadeau. En het feit dat Peters naam er ook bij stond.
Morgen zal hij het weten. Ach, je wist het nooit met haar, omdat het altijd moeilijk was haar tevreden te stellen. Hij zet zijn schoenen op de mat bij de deur. Naast Peters speeltje, dat tegen de muur staat. Ze plagen hem graag met zijn jachtgeweer, noemen hem vaak ‘Jagertje Peter’.


Al vroeg in de middag heb ik onze favoriete schotel voorbereid. Nu het etenstijd is, haal ik de dampende schaal uit de oven en zet hem op tafel. De geur van het eten transformeert dit huis in een ‘thuis’. De reeds geopende Chardonnay is van een uitstekende kwaliteit en staat klaar om ingeschonken te worden. Zojuist hoorde ik Aron in de gang stommelen. Ik heb trek en de mannen blijkbaar ook, want we laten ons het eten goed smaken. De wijn idem dito. Het gesprek gaat natuurlijk weer over ons werk. Hoe kan het ook anders. De wijn smaakt me steeds beter. Een derde fles wordt geopend. We raken behoorlijk tipsy.
Gek genoeg stimuleert de wijn mijn brein, want de opborrelende vragen zijn gemakkelijk helder te formuleren. Soms zie ik iets tussen de mannen. Iets wat ze niet met mij willen delen. Vandaag moeten er maar eens spijkers met koppen geslagen worden. Mijn tong doet trouwens wel een beetje vreemd als ik vraag: “Wat is nou gék. In onze maatschappij? Wie is er gek en wie niet? Weten de heren psychiaters hier een antwoord op?”  
Een harde hik ontsnapt me. Ik duw mijn kin op mijn borst en doe een poging mijn ogen recht in die van Aron te boren. Ik wacht op zijn reactie, maar die komt niet. Dan switch ik. “Of jij Peter? Jij weet het antwoord v-vvast wel. Volgens mij lopen er meer gekken buiten dan binnen”, zeg ik.
“Jij lijkt ook wel een beetje gek, zoals je nu doet Klara”, antwoordt Peter.
Dan blijft het stil. De mannen bekijken me lang. Ze vormen één blok. Het is een vreemd soort zwijgzaamheid waar ik bang van word. De alcohol raast door mijn lijf, maakt me los, losser dan ooit. Losser dan goed voor mij is. In één keer klok ik de inhoud van mijn halve glas naar binnen en steek het meteen weer omhoog. Met de rug van mijn hand veeg ik ruw langs mijn lippen om ze schoon te maken.
“Jij hebt genoeg gehad”, zegt Aron. Dan wisselen de mannen een blik. Tegelijk staan ze op en komen dreigend op me af. Ze grijpen me hardhandig beet. Samen dwingen ze me struikelend de trap op naar boven en gooien me op bed. Dan laten ze me alleen. Hun stemmen sterven weg. Ik raak het kwijt. Alles raak ik kwijt. De wereld draait om me heen. Terwijl ik van het bed afglijd, val ik voorover op mijn knieën op de grond en blijf daar een tijdje liggen. Later schuif ik op mijn ellebogen en buik naar over de vloer naar de deur. Met mijn oor ertegenaan gedrukt hoor ik: “Oud wijf. . . te lastig. . . vastbinden. . . eindelijk. . . onze kans”. Dan is het akelige stil, op het suizen van mijn oren na. Ik hijs me weer het bed in, staar naar het plafond dat zowel in rondjes draait als heen en weer beweegt. Ik val in slaap.


Ik moet maar kort geslapen hebben want de wekker naast me staat op drie uur. Angst is mijn vriend vannacht. Wanneer ik de deurklink probeer, merk ik dat ze me niet hebben opgesloten. Donkere grauwe stemmen komen van beneden. Ze worden steeds duidelijker, evenals het kletsende geluid van klappen op lichaamsdelen. Met mijn lamme lichaam achteroverhellend, glijd ik op mijn billen de trap af. Dat geeft een zwaar gebonk onder mijn schedel. Halverwege de trap kijk ik in de huiskamer waar de sneeuw en de maan één silhouet weerkaatsen. Zachtjes laat ik me verder naar beneden glijden. De mannen liggen op de grond met armen en vier verstrengelde benen. Ik zie hoe ze elkaar kussen en daarna over de vloer rollen. Naakt. Beurtelings zie ik benen, armen, hoofden, gekromde ruggen en billen. Ze hijgen en grommen. Is dit een gevecht? Mijn ijle gil scheurt de lucht. Als ik verder wil, weigeren mijn benen. Ik omklem de deurstijl, maar die schiet onder mijn handen omhoog. Mijn hoofd valt opzij. Ik krabbel omhoog en tast me waggelend richting voordeur. Wéér val ik. Felle pijn schiet door mijn knie. Iets koud metaalachtigs drukt in mijn buik. Het is Peters speeltje. Mijn handen omsluiten de loop. Op de kolf steunend, hand over hand, richt ik me op. Zwaaiend met mijn lijf open ik de buitendeur. De kou maakt me in één klap nuchter. Ik draai me om. Vier mannenogen taxeren me. ‘Alleen een schot hagel van dichtbij is dodelijk’. Wie zei dit ook alweer? Nadenken. Hun woede om mijn wéten vibreert in de lucht. Met mijn vinger aan de trekker richt ik op Aron en switch dan weer naar Peter. Het beeld wordt wazig.
“Naar de auto, snél”, hoor ik Aron zeggen. Ik zak in elkaar. Weer. Mijn wang raakt de drempel. Een knal scheurt de stilte in tweeën. Heb ík nou geschoten? Een onverwachtse pijn schiet door mijn arm. Iemand achter mij - ik kan niet zien wie - steekt een injectienaald in me. Ik zie Aron naar zijn borst grijpen. Hij valt achterover.
en er sijpelt rode wijn tussen zijn vingers door. Of is het bloed? Maar van wie dan? Ik raak de waarheid kwijt en kijk naar Peter.
Alsof hij het uit zijn hoofd weet, toetst hij een nummer in zijn mobile. Een laatste heldere gedachte dringt zich aan mij op voordat de wereld vervaagt en ik zo diep val dat ik hier niet meer ben.

Wanneer ik mijn ogen weer open, zie ik twee grote bestelauto’s naast het chalet staan. Een kale jongeman in witte kleren plakt een brede pleister over mijn mond. Au, dat doet zeer. Om niet te hoeven stikken snuif ik moeizaam door mijn neus. Dan worden mijn polsen en enkels aan een stoel vastgegespt.
“Vorsichtig, sehr gefährlich” maant Peter die naar mij wijst. Met zijn rug naar de broeders toe grijnst hij raadselachtig naar me. Nog voordat de autodeuren mij in het gapend gat opslokken, zie ik duidelijk de contouren van Arons’ lichaam. Het ligt op een brancard en is overdekt met een wit laken. Peter die op me afkomt en me even in mijn bovenbeen knijpt, plooit zijn gezicht in een duivelse grijns:
“Klara, mijn speeltje kwam goed van pas hè?”
                                                                                             

maandag 1 september 2014

Muts



                                  
Ik zal me even voorstellen:Jacquarda is de naam. Ik ben een muts en sinds een aantal maanden de muts van Laura. Voordat ik in haar bezit kwam, verbleef ik op de afdeling winterartikelen. Daar hing ik in de stelling van een chic warenhuis, bij sjaals, mutsen, wanten en handschoenen. Ik ben trots op mijn vorm, op mijn verfijnde wol, op mijn kleurige jacquardmotief en op mijn coupe.  Mijn buurvrouw links was een  zwarte vormloze muts en  zonder te willen  discrimineren: dat is  tóch een andere wereld. In mijn warenhuistijd, hebben vele handen mij bevoeld. Ik kan u zeggen, handen daar zit verschil in. Zo heb ik ruwe, zachte, eeltige, knokige, vochtige en dikke vlezige handen gevoeld. Handen als schuurpapier, hakerige en vieze, kleverige en smoezelige handen. Mensen uit alle werelddelen kwamen in het warenhuis, mensen met andere zeden en gewoonten. Menigmaal sloeg de angst me om het hart. Door wie zou ik nu weer gepakt worden? Het was een onzekere tijd.
Groot van stuk ben ik niet en menigmaal werd mijn rekbaarheid getest door handen die mij over een te groot of breed hoofd wilden trekken. Soms werd ik zelfs - voor de grap - tot ónder iemands neus getrokken. Dit beangstigde mij, want als zó iemand mij zou kopen dan zou ik dit geruk, getrek en deze snotneuzerij steeds weer mee moeten maken. In de avonduren, wanneer alle lichten gedoofd waren en het saai en koud was; de straten leeg zonder potentiële kopers of toekomstige eigenaren, dan begon ik te piekeren. Over te vroeg oud worden, of de uitverkoop ingaan. Hoe zou mijn leven er dan uit zien als ik over zou blijven als oud winkelknechtje. Totaal versleten opgerekt en uitgelubberd. Mijn gedachten bleven in een kringetje ronddraaien. Waartoe diende ik in dit leven? Of dan stelde ik me voor dat zo’n ruw personage mij zou  kopen. Ook dan liepen de rillingen me over mijn muts. In wat voor smoezelige snotterige staat zou ik op mijn oude dag dan verkeren?  Kijk, mijn buurvrouw rechts, ja zij was een kleurig gehaakte baret. In haar zat rek genoeg. Met haar XL-maat kon zij wel tegen de wreedheden en fratsen van zulke klanten. Haar kon je gemakkelijk voorbij je neus tot over je kin trekken. Gelukkig had ik wel een goede prijs op mijn hoofd staan, zodat sommige klanten me geschrokken terughingen. Tegen bekeken worden had ik niks, nu nóg niet.  Want stiekem ben ik toch wel een beetje ijdel. Maar dat gefriemel en die keurende blikken, om daarna weer teruggehangen te worden. Dat hing me zo de keel uit. Om maar te zwijgen van de vieze schoenen die op mij gingen staan, wanneer ik door andermans slordigheid op de grond gevallen was. Oh en die geuren van schoenzolen waar ik dan mee besmet werd. Vreselijk, ik zal u de details onthouden.

U zult begrijpen dat ik erg blij was toen Laura mij kocht. Eindelijk een doel in mijn leven. En weet u, zij ruikt lekker en heeft zo’n bescheiden klein hoofdje. Eentje waar ik precies op pas. Met haar handen is ook niets mis. Het lijkt wel alsof we voor elkaar gemaakt zijn. Dus u zult begrijpen dat ik erg blij met haar ben.

De dag dat zij mij kocht, staat in mijn geheugen gegrift. Die dag hoorde ik de nieuwsberichten een negatief reisadvies geven. Er werd sneeuw verwacht, veel sneeuw. Maar zoals ik later begreep, trekt Laura zich van zulke berichten niks aan. En ik moet zeggen, eerst vond ik dat onverantwoordelijk en egoïstisch, maar nu ik er aan gewend ben, voelt het avontuurlijk. Ik beleef dingen die ik in mijn stoutste dromen niet voor mogelijk gehouden had. Zo ging ze, nadat ze me gekocht had, gewoon naar de bioscoop in de grote stad. Verkeersalarm of niet. Toen we laat in de middag  naar buiten liepen waren de straten en gebouwen met een witte laag sneeuw bedekt. De lucht was grijs-wit en vulde zich met continue dwarrelende sneeuw. Met het prijskaartje er nog aan mocht ik meteen op Laura’s hoofd mijn taak vervullen.  Zoals ik later begreep, was mijn belangrijkste opdracht, haar haren droog en uit de krul te houden.  Die eerste dag samen hadden we nog vele kilometers voor de boeg. Gelukkig haalden we nog net de laatste bus van tien voor zeven. Daarna stopte het openbaar vervoer ermee. Té slecht weer. De bus laveerde ons glibberend en glijdend door de stad. Daarna langs het zwart glanzende water van een diepliggende brede donkere vaart. Ik hield mijn hart vast. Toen we uit de bus gestapt waren, ploegden we nog een heel eind door de hoge sneeuw en arriveerden uiteindelijk bij Laura’s huis. Mijn nieuwe thuis, waar het heerlijk warm en droog was. 

Meteen al merkte ik dat ze verstand had van wollen mutsen, want ze behandelde me met zorg en liefde. En oh, die heerlijke zachte handen van haar. Ik moet zeggen dat het een hele opluchting voor mij was dat ze me niet tussen de verwarming propte of op de grond neersmeet. Maar dat ze mij in mijn waarde liet door me op een natuurlijke manier te laten drogen. Mijn leven is een stuk aangenamer geworden. In de sneeuw begeleid ik Laura het liefst. Kijk, dat was toch ons eerste contact.  Mijn horizon is door haar verbreed en ik heb een doel om te leven. Ik hoop nog lang dienstbaar te mogen zijn als haar muts en haar tegen verkoudheid, oorontstekingen en andere aandoeningen te beschermen.
Alleen moet me even van het hart: als een berg zie ik tegen de zomer op!

Met vriendelijke groet, Jacquarda                   
 

Ik ben Laura Daggers-de Koning regressie en reïncarnatietherapeut sinds 2010

Je kunt me boeken voor de lezing “Regressietherapie de missende link tussen psycholoog psychiater en coach’’





dinsdag 19 augustus 2014

Afgelopen nacht hielpen de honden

                                          Achter de heuvel


U denkt misschien dat dieren niet kunnen praten. Nou daar vergist u zich. Wij doen dit telepathisch. Niks geen computer of mobiel. Gewoon energetische verbinding. U kunt het ook, door concentratie, afstemmen en goed luisteren. Maar hoogstwaarschijnlijk bent u het verleerd. Wij zijn de koeien die op een winterochtend in de ijskoude wei staan, met de nevel hoog rondom onze poten. Zodat het lijkt alsof we ons zwevend voortbewegen. Romantisch plaatje zult u zeggen. Realiseert u zich dan óók, dat dit mooie plaatje, in uw mond verdwijnt.
De boerenschuur meurt naar stinkende boer, met zijn walgelijke mensenlucht en zijn vrouw die nog erger stinkt. We mogen van geluk spreken dat zij maar af en toe komt.
We hebben er schoon genoeg van dat de mens denkt dat wij speciaal voor hen geboren zijn. Want als we niet genoeg melk geven, dan hup, moeten we naar de slacht. Als die stinkende veewagen het erf oprijdt, is de spanning onderling groot. Want dan volgen die erbarmelijke taferelen. Hoe zo’n ruwe man jouw maatje aan haar staart trekt, haar de wagen induwt, terwijl de boer haar hardhandig slaat en duwt. Of nog erger, hoe er met een stok tegen haar poten wordt geslagen. Kúnnen ze wel! Wie zal er nu weer aan de beurt zijn? Clara III, wiens melkopbrengst terugloopt of Jacoba II, zij met het witte stipje op haar zwarte kop, die de laatste tijd mankerende is? U denkt misschien, hoe weten zij dat ze hun dood tegemoet gaan? Nou dat is voelbaar. Want als een van ons het leven gelaten heeft in het abattoir, valt de communicatie stil. Onze collega ligt onevenredig, uitgebeend, opgedeeld in onherkenbare stukken in de vitrine van de slager, wachtend op clientèle.    Waaronder u.


Met goed weer zijn we het liefst buiten, waar we kunnen grazen in een weiland met een schuur of afdak als bescherming tegen regen en harde wind.
Afgelopen nacht - toen de actie begon - hingen de katten net zo lang aan de deurklink totdat die openging om ons te bevrijden. Zij voelen met ons mee, ook al is het voor hun anders. Zo worden sommige katten bij een wedstrijd tentoongesteld, hun vacht gekamd en geföhnd. Ze moeten op een kleurig kussen stokstijf staan om zich te tonen aan het jurylid dat langskomt. Dit alles voor een nog hoger cijfer en misschien wel een prijs dat hun ijdel baasje wil binnenhalen! Ook zij gingen mee naar achter de heuvel.

Afgelopen nacht hielpen de honden van groot tot klein mee. Ze sprongen met twee poten gestrekt omhoog tegen het houten schot in de stal, dat de deuren gesloten hield, daarbij netjes hun blaf inhoudend. Net zo lang tot alle deuren open waren. Dat zijn honden die met geblokte rugdekjes, onlangs nog mee moesten, gewassen en gekapt met een bespottelijk strikje in het lang gekrulde haar. Ze werden naar zo’n grote hal waar rijen met genummerde tafeltjes staan meegenomen. Waarbij de jury langskomt, om oren neus en ogen op mijt en vlooien en weet-ik-wat-ze-nou-weer-verzonnen-hebben na te kijken. En of die neus wel nat is en voldoende glimt en al dat soort idiote onzin. Door mensen bedacht.

De honden wezen ons de weg naar achter de heuvel.
Onwennig met deze vrijheid, liepen we eerst in waggelgang met slingerende uiers richting heuvel. Konden we wel springen en rennen zonder dat onze melk zuur zou worden? Ach, wat ook, we waren bevrijd van het juk van de boer. Terwijl we ons meer en meer bewust werden van wat er aan de hand was renden we onze vrijheid tegemoet. Ook de paarden waar nooit op gereden werd, zodat ze iedere dag suf en sloom tegen de afrastering stonden, werden bevrijd. Zij renden eerst in sukkeldraf en schakelden toen over in galop, naar achter de heuvel.
Het gras in de weilanden groeide afgelopen weken tot kniehoogte, het miste de koeientand om het te korten. De boeren, ze waren ten einde raad en kochten uiteindelijk een grasmaaier. En de mensen? Die waren boos, nou ja, dat is nog zacht uitgedrukt. Ze waren razend. Wat moesten ze zonder vlees en melk?

Maar weet u, nu dat wij achter de heuvel zijn, dénken we er niet aan om terug te gaan. Het gras is veel groener. Telepathisch alles in orde. Als je heel goed luistert hoor je zelfs het tevreden geluid:“Boe”.


Dit verhaal komt uit het boek "Uit de klei getrokken"  Laura Daggers-de Koning
Alleen verkrijgbaar bij auteur zelf.

zondag 17 augustus 2014

De inleiding



                                                   Inleiding

De zwoele zomerwind verwaait hun zorgen. De helblauwe lucht en voorbijgaande wolken lijken speciaal voor hen geschapen. Ze fietsen door de glooiende duinen richting zee. Dan raken ze van het pad af, slingerend door het mulle zand laten ze zich van hun fiets afglijden. Hun lenige jonge lichamen vlijen zich op de zachte mosvloer. Als een traan haar ontglipt, knielt hij bij haar neer om haar te troosten. “Hoe zou ons kindje eruit hebben gezien?” fluistert ze.

Het is alweer vier maanden geleden, maar het verlies schrijnt nog. Ze strekt haar armen en benen, zucht diep en ontspant haar lichaam. Hij is op zijn knieën naast haar gaan zitten. Zijn donkerbruine ogen speuren haar gezicht af. Ze trekt hem naar zich toe. De wind waait hun haren en kleding los. Aandachtig bekijkt hij haar blootgewaaide dij. Hij begint haar benen te strelen. Kust haar ogen, een voor een, en eindigt zijn zoektocht met een kus op haar vochtige lippen. Gretig beantwoordt ze zijn aanzwellende hartstocht.
‘Met hem wil ik oud worden’, schiet het door haar heen. Ze weet wel dat hij als landarbeider hard moet werken voor iedere cent. Maar voor haar vertegenwoordigt hij een andere rijkdom, iets dat niets met geld te maken heeft. Iets waar haar hart sneller van gaat kloppen. Gretig graaien haar handen door zijn zwarte haardos. Fel drukt ze haar lichaam tegen hem aan. Intussen spieden haar ogen de horizon af naar een beschutte plek. Samen verdwijnen ze in de luwte van de dichtstbijzijnde duinpan.

En zo word ik door hartstocht, liefde en lust tot leven verwekt. Mijn ziel incarneert weer in het vlees. Er was er maar eentje van de drie miljoen spermatozoïden die moeders eitje bevruchtte. Het eitje dat zich hals over kop een weg baande in haar eierstok, op weg naar de baarmoeder om zich daar ‘bevrucht’ te nestelen, zich steeds verder te celdelen. Mijn blauwdruk; duinen, zon, wind, vrijheid, liefde en hartstocht, kreeg ik van mijn ouders erbij. En ook dat ik moet lukken.

De celdeling gaat vliegensvlug, en na een paar maanden als al mijn lichaamsdelen zich gevormd hebben, en ik kopje duikelend in moeders vruchtwater en duimzuigend groter en groter groei, ontwikkel ik me langzaamaan tot een meisje. Het voelt vrij om op de deining van moeders warme schoot mee te wiegen. Beschut in de veiligheid van het constante ritme van haar hartslag. Plus het geluid van hun beider stemmen die mij vanaf het begin al zo vertrouwd zijn. Als foetus groei ik tot een volwaardig lichaam. En ineens komt de drang - of is het dwang - om deze steeds kleiner wordende behuizing te verlaten. Met steeds dringender en venijniger duwtjes word ik mijn holletje uitgedreven, de donkerte in. God weet waar naar toe! Mijn hoofd gaat als eerste en de rest volgt, tegenstribbelend. Na een langdurige en benauwde strijd, die ik uiteindelijk verlies, staat aan het einde van deze ‘bloedlinke’ gang een vrouw met een wit schort en een fel licht. Haar handen pakken me direct onder mijn oksels. Ik knijp mijn ogen dicht. Ik zou het liefste weer terug kruipen.
Met een schaar knipt ze de navelstreng door. Ze legt me op een tafel en vouwt mijn armen en benen in en uit. Alsof ik een trekpop ben. Dan telt ze mijn vingers en tenen en knikt plechtig:
 “Ja hoor, alles erop en eraan. Ze is helemaal gelukt mevrouw!”
Waarop mijn moeder gerustgesteld haar hoofd terug in de kussens laat zakken.
De vroedvrouw wikkelt me in een witte wafeldoek, wat eigenlijk gewoon een luier is.
Ze legt me op een ijskoude weegschaal, roept iets over ponden en onzen en kleedt mij dan aan in veel vormeloos wit. Ik moet alles laten gebeuren. Uiteindelijk lig ik tegen de borst van mijn moeder, die zacht aanvoelt en heerlijk ruikt. Ik krijg voor het eerst eten en heb zo’n overweldigende honger, dat ik me gulzig tegoed doe aan haar zoete melk. Als ik genoeg heb, leun ik met mijn wang tegen haar warme borst. Ik boer onbehouwen, terwijl mijn zuigende lippen nog bewegen van de overvloed.