Omdat ik een mager spichtig kind
was, deed mijn moeder er alles aan om mij vet te mesten. “Beetje meer spek”,
was haar motto. We woonden op het platteland en van
de boer naast ons, kregen we elke dag een emmertje melk. Van de dikke laag room
die zich erop vormde maakte ze boter. Ze besmeerde onze boterhammen er royaal mee.
De avondmaaltijd was ook geen
feest. Draderige bonen en de grof gesneden andijvie bleven halverwege mijn keel
hangen. Mijn moeder hield van schoonmaken, niet van koken. En dat was te proeven.
Omdat ik haar vieze rijstenpaptoetje niet lustte roerde ze – om mij tegemoet te
komen – er een extra schepje suiker door. En nóg een. Dit heeft ervoor gezorgd
dat ik geen rijst meer lust. Ach, mijn moeder, ze was een vrouw die het beste
met haar kinderen voor had. Ze hield van ons.
Toen ik vijftien was had ik nog
steeds maatje vierendertig.
Als een Twiggy – in die tijd dé
mode - huppelde ik rond. Vanwege de kilometerslange fietstochten naar school in
de altijd winderige polder was ik een pezig kind met gespierde benen en billen,
plus een stel stevige fietskuiten.
Ik was voor háár was een mager
resultaat.
In die tijd flierefluitte ik met
verschillende vriendjes. Er zat er altijd wel eentje bij die van fietskuiten of
gespierde billen hield.
Op de Mulo droeg ik een houthakkersblouse
en een Roy-Rogers spijkerbroek met
kontzakken die voor meer volume bij mijn achterste moesten zorgen.
En ook nog rode ribfluwelen
schoenen. Dat was mode in die tijd.
Na mijn eindexamen – toen ik
zestien was - kwam de maat zesendertig. De tijd was aangebroken dat ik de
maatschappij inging. Ik kreeg een echte baan en een echte vriend. Mét baard en
snor.
Maar soms is liefde zó raar! Terwijl
mijn vriend ging schaatsen, kreeg ik de opdracht van zijn moeder - die coupeuse
was - geertjes, naadjes en ritsen in een kledingstuk te naaien. En ik, ik genoot
ervan. Maakte mijn eerste broekpak.
Op mijn zeventiende viel mijn oog
op een andere jongeman. Tegelijk met mijn nieuwe verkering ontwaakte mijn
belangstelling voor het winkelen. Mijn nieuwe verloofde ging met me mee de stad
in.
“Énig”, riep de vrouw in een Albert
Cuyp-winkel, toen ik in een mini-jurk de paskamer uitkwam. Geschrokken door
zoveel enthousiasme vluchtte ik de winkel uit. Twee kramen verder kocht ik een
lapje stof voor twee gulden vijftig en maakte thuis zo’n zelfde jurkje.
Zo ontdekten mijn nieuwe liefde en
ik hoe we geld konden uitsparen. Ook voor hem naaide ik pantalons, jassen en
overhemden.
En hij, hij kon maken wat zijn
ogen zagen. Je weet wel, zo’n handige klusser.
Zo zetten we samen de traditie van
het ‘spekken’ voort. Hoewel het hier
onze portemonnee betrof en niet het lijf.
Jarenlang maakte ik creatieve
kleding. Mensen vroegen me vaak in welke
boetiek ik die mooie jas toch had gekocht. Tot op zekere dag dat het me niet meer stond! Of het niet lekker meer zat. De naadjes
puilden. De geertjes moesten worden uitgelegd. De ritsen stonden op knappen. Ik
kwam erachter dat ik een maatje meer had. Maat twee en veertig. Ik werd er ongelukkig van.
Mijn moeder daarentegen genoot.
Toen kwam de overgang. Die leverde
me een weer een extra maat op.
Na veertig jaar is de wens van
mijn moeder vervuld. Eindelijk.
Af en toe heb ik zelfs maat
vierenveertig! Twintig kilo spek erbij.
Steeds meer Laura.
Het woord “énig” heb ik de laatste
jaren van geen enkele verkoopster meer gehoord. Meestal is ze blij als ik,
zelfs zonder iets te kopen, vertrek. Zodat ze de stapel broeken die ik paste
eindelijk kan opruimen.
Vooral dij en zij zitten in het
spek bij mij.
Uiteindelijk heeft moeder haar
doel bereikt.
Fietstassen noemen de Fransen het
extra spek op je dijen.
En de wetenschap vertelt dat ik
bij voedselschaarste, ziekte en andersoortig rampen tegen een extra stootje
kan.
Ik vind het maar een schrale
troost.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten