#Kort Verhaal
We
rijden met de bus in konvooi door de woestijn van Hurghada naar Cairo.
Onze
chauffeur Ali verslikt zich in het dropje dat ik hem zojuist aanbood.
Met
zijn ogen stijf dicht hapt hij naar lucht. De tranen lopen over zijn wangen.
Hij is een goede chauffeur, want hij houdt de bus recht op het plaveisel. Snel
haal ik bij de bar, midden in de bus een bekertje water voor hem. Egyptische
Ali heeft ons gezelschap al meer dan 2500 kilometer met goed gevolg over de
stoffige wegen van zijn thuisland gereden.
Rechts van ons ligt de Rode Zee. Mijn ogen blijven kijken, naar de utopische kleurschakeringen blauw, turkoois en groen.
Na kilometerslange vergezichten over zandruggen en een fata morgana, zien we de Sahara-Inn voor ons opdoemen, waar we de maaltijd gebruiken. Pas laat in de middag komen we in Caïro aan en checken in bij hotel Les Trois Pyramides, waar we de eerste dag van onze reis ook gelogeerd hebben en waar ik mijn blauwe zomerschoenen op het blauwe tapijt heb laten staan! Voordat we naar huis gaan, zullen we hier nog twee dagen verblijven.
Na kilometerslange vergezichten over zandruggen en een fata morgana, zien we de Sahara-Inn voor ons opdoemen, waar we de maaltijd gebruiken. Pas laat in de middag komen we in Caïro aan en checken in bij hotel Les Trois Pyramides, waar we de eerste dag van onze reis ook gelogeerd hebben en waar ik mijn blauwe zomerschoenen op het blauwe tapijt heb laten staan! Voordat we naar huis gaan, zullen we hier nog twee dagen verblijven.
Jan en ik krijgen kamer 811
toegewezen, waar de airco wel zoemt maar niet koelt. De badkamer is naar
verhouding groot terwijl de kamer heel klein is. Toch staan er nog twee
stoelen, een klein rond tafeltje plus een fikse kaptafel met daarboven een
grote spiegel. En twee eenpersoonsbedden. Er blijft weinig bewegingsruimte
over. Door de warmte, het vroege opstaan en het buitenlandse eten heeft Jan in
Hurghada de vloek van de Farao opgelopen. Vermoeid en slapjes ploft hij op bed
en hoopt op een goede nachtrust. Ik loop naar de receptie en vraag om een
andere kamer.
“We are full” zegt de receptionist.
“Can
you please send somebody to repair the airco?”, vraag ik hem.
“Yes I will make a note”, zegt hij en
begint iets op te schrijven.
Ook vraag ik hem naar mijn blauwe
schoenen die ik hier liet staan.
“You come back tomorrow”.
Wanneer ik na het diner de kamer
binnen kom, zijn er twee mannen in blauwe overall bezig met de airco. Brutaal
betasten hun ogen mijn blote armen en benen. Ze hebben een trap tegen de muur
gezet. Eentje zit boven de deur in de aircoruimte ontspannen, met bungelende
benen. Ze werken niet, ze praten en kijken. Ze stoten harde klanken uit. De man
boven de deur steunt op één hand. In zijn andere hand heeft hij een
schroevedraaier stevig omklemd. Daarmee priemt hij de lucht in om zijn betoog kracht bij te zetten. Jan ligt op bed en glimlacht flauwtjes.
“Gelukkig wordt er nu iets aan gedaan”, zegt hij.
Als de mannen vertrokken zijn houdt
de airco er na twee minuten weer mee op.
De temperatuur loopt op en ik schuif
het raam open. Geluiden en geuren van de stad Cairo dringen onze kamer
binnen.Het is buiten nog warmer dan binnen.
Snel sluit ik het raam. Gedurende de
nacht bel ik nog drie keer naar de receptie, waar ze ontzettend vriendelijk
blijven maar helemaal niets doen.
Jans’
ademhaling komt met horten en stoten. Zijn vuurrode blossen steken fel
af tegen de witte lakens. Vroeg in de ochtend bel ik om een dokter. Als die
klaar is met zijn onderzoek, grijpt hij de doos tissues van het tafeltje en
begint zijn voorhoofd en zijn met zwart krullend haar bedekte armen af te
vegen. “Hot in here”, zegt hij. Wij knikken gelaten en betalen hem. De liftboy
zal de medicijnen voor ons halen, alleen is het nog te vroeg. De apotheek is
tot elf uur gesloten.
Weer wordt er op de deur geklopt en
onze gids Refaat vertelt dat wij vandaag zijn kamer mogen gebruiken. Zijn airco
doet het goed en vannacht heeft hij zijn ouders bezocht, en zijn kamer niet gebruikt.
Voor verontwaardiging zijn we te murw en te warm. Maar Jan zal nu eindelijk
goed kunnen slapen. Terwijl ik de helft van onze spullen verhuis, slaapt Jan al
in de koele kamer op de tweede. In de lift wissel ik een beleefd knikje uit met
een Egyptenaar die me zomaar vertelt dat hij ook een christen is.
“Aren’t you all Moslim?” vraag ik
hem. “No, no, Christian”.
Beschaamd staar ik naar de vloer van
de lift en bedenk dat hij wel een vrólijk christen is.
Ik besluit om, tussen de verhuizing
door, nog een laatste keer naar mijn blauwe schoenen te vragen.
“Can you come back at one oclock? ” vraagt de
receptionist beleefd.
Maar ineens herkent hij in mij de
mevrouw van kamer 811 en biedt mij een
suite aan op de elfde verdieping.
Achterdochtig vanwege zijn gedrag van gisteren en na twee weken rondreis
in Egypte, antwoord ik hem: “First I will have a look”.
Ten slotte hebben we nu de kamer van
de gids op de tweede verdieping. Wanneer ik ga kijken zie ik dat het een echte
suite met een zitkamer is. En dat de airco het zowaar doet.
Opnieuw begin
ik aan een verhuizing en zeul onze
spullen van de achtste naar de elfde en van de tweede naar de elfde verdieping.
Een uurtje later is de klus geklaard
en gun ik mezelf een moment om iets te drinken. Ik kijk naar Jan. Zijn
zon-doorstoofde rode hoofd steekt flink af tegen het witte kussen. Ik kijk naar
de mooie kledingkast. De spiegels zijn met glimmend gouden lijsten afgezet.
Prachtig. Verrukt open ik de deuren.
Wat een ruimte en wat jammer dat we onze
koffer al moeten pakken vandaag. Ineens denk ik aan mijn blauwe pak, dat
ik speciaal voor de heen- en terugreis meegenomen heb. Mét mijn blauwe
schoenen, die nog steeds niet zijn opgedoken. De schrik slaat me om het hart.
Dit blauwe pak moet nog in kamer 811 hangen. Tijdens het verhuizen, een kwartiertje
geleden zag ik de schoonmaakploeg en de dames van de linnenkamer al richting
kamer 811 oprukken. Zo snel als mijn benen mij dragen willen, ga ik naar de
achtste en haal nét op tijd mijn blauwe pak uit de kast.
Als we rond middernacht met het reisgezelschap in de
lounge van de hal op Ali wachten, die ons naar de luchthaven zal brengen, heb
ik mijn blauwe pak aan. Daaronder draag ik zandkleurige sandalen. Mijn mooie
blauwe schoenen sieren nu hoogstwaarschijnlijk de voeten van een Egyptische
schone.
Jan is door de sterke medicijnen redelijk reiswaardig.
Copyright Laura Daggers
Geen opmerkingen:
Een reactie posten