Inleiding
De zwoele zomerwind
verwaait hun zorgen. De helblauwe lucht en voorbijgaande wolken lijken speciaal
voor hen geschapen. Ze fietsen door de glooiende duinen richting zee. Dan raken
ze van het pad af, slingerend door het mulle zand laten ze zich van hun fiets
afglijden. Hun lenige jonge lichamen vlijen zich op de zachte mosvloer. Als een
traan haar ontglipt, knielt hij bij haar neer om haar te troosten. “Hoe zou ons
kindje eruit hebben gezien?” fluistert ze.
Het is alweer vier
maanden geleden, maar het verlies schrijnt nog. Ze strekt haar armen en benen,
zucht diep en ontspant haar lichaam. Hij is op zijn knieën naast haar gaan
zitten. Zijn donkerbruine ogen speuren haar gezicht af. Ze trekt hem naar zich
toe. De wind waait hun haren en kleding los. Aandachtig bekijkt hij haar
blootgewaaide dij. Hij begint haar benen te strelen. Kust haar ogen, een voor
een, en eindigt zijn zoektocht met een kus op haar vochtige lippen. Gretig
beantwoordt ze zijn aanzwellende hartstocht.
‘Met hem wil ik oud
worden’, schiet het door haar heen. Ze weet wel dat hij als landarbeider hard
moet werken voor iedere cent. Maar voor haar vertegenwoordigt hij een andere
rijkdom, iets dat niets met geld te maken heeft. Iets waar haar hart sneller
van gaat kloppen. Gretig graaien haar handen door zijn zwarte haardos. Fel
drukt ze haar lichaam tegen hem aan. Intussen spieden haar ogen de horizon af
naar een beschutte plek. Samen verdwijnen ze in de luwte van de
dichtstbijzijnde duinpan.
En zo word ik door hartstocht, liefde en lust
tot leven verwekt. Mijn ziel incarneert weer in het vlees. Er was er maar
eentje van de drie miljoen spermatozoïden die moeders eitje bevruchtte. Het
eitje dat zich hals over kop een weg baande in haar eierstok, op weg naar de
baarmoeder om zich daar ‘bevrucht’ te nestelen, zich steeds verder te celdelen.
Mijn blauwdruk; duinen, zon, wind, vrijheid, liefde en hartstocht, kreeg ik van
mijn ouders erbij. En ook dat ik moet lukken.
De celdeling gaat
vliegensvlug, en na een paar maanden als al mijn lichaamsdelen zich gevormd
hebben, en ik kopje duikelend in moeders vruchtwater en duimzuigend groter en
groter groei, ontwikkel ik me langzaamaan tot een meisje. Het voelt vrij om op
de deining van moeders warme schoot mee te wiegen. Beschut in de veiligheid van
het constante ritme van haar hartslag. Plus het geluid van hun beider stemmen
die mij vanaf het begin al zo vertrouwd zijn. Als foetus groei ik tot een
volwaardig lichaam. En ineens komt de drang - of is het dwang - om deze steeds
kleiner wordende behuizing te verlaten. Met steeds dringender en venijniger
duwtjes word ik mijn holletje uitgedreven, de donkerte in. God weet waar naar
toe! Mijn hoofd gaat als eerste en de rest volgt, tegenstribbelend. Na een
langdurige en benauwde strijd, die ik uiteindelijk verlies, staat aan het einde
van deze ‘bloedlinke’ gang een vrouw met een wit schort en een fel licht. Haar
handen pakken me direct onder mijn oksels. Ik knijp mijn ogen dicht. Ik zou het
liefste weer terug kruipen.
Met een schaar knipt ze
de navelstreng door. Ze legt me op een tafel en vouwt mijn armen en benen in en
uit. Alsof ik een trekpop ben. Dan telt ze mijn vingers en tenen en knikt
plechtig:
“Ja hoor, alles erop en eraan. Ze is helemaal
gelukt mevrouw!”
Waarop mijn moeder
gerustgesteld haar hoofd terug in de kussens laat zakken.
De vroedvrouw wikkelt
me in een witte wafeldoek, wat eigenlijk gewoon een luier is.
Ze legt me op een
ijskoude weegschaal, roept iets over ponden en onzen en kleedt mij dan aan in
veel vormeloos wit. Ik moet alles laten gebeuren. Uiteindelijk lig ik tegen de
borst van mijn moeder, die zacht aanvoelt en heerlijk ruikt. Ik krijg voor het
eerst eten en heb zo’n overweldigende honger, dat ik me gulzig tegoed doe aan
haar zoete melk. Als ik genoeg heb, leun ik met mijn wang tegen haar warme
borst. Ik boer onbehouwen, terwijl mijn zuigende lippen nog bewegen van de
overvloed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten