dinsdag 9 september 2014

Chalet


“Je speeltje niet vergeten?” plaag ik mijn vriend Peter.
“Natuurlijk niet”, antwoordt hij en geeft me een kort duwtje waarbij ik dat vreemde voel bij hem, dat grimmige waar ik niet bij kom. We zijn op weg naar ons vakantieadres en rijden om beurten in de paar maanden oude Dodge Ram pick-up.  Peter, Aron en ik. Mijn man Aron zit achter het stuur, Peter en ik ernaast. Het is een lange rit naar Zwitserland, maar ik denk dat het de moeite waard zal zijn. Toen ik besloot mijn veertigste ergens anders dan thuis te vieren, waren de twee mannen meteen enthousiast. Na een lange dag over het asfalt, rijden we over de smalle laan waarlangs aan weerszijden besneeuwde bosschages staan, naar het chalet dat ons in eenzaamheid verwelkomt.

De volgende dag heb ik mijn bureau onder het grootste raam geschoven, zodat ik uitkijk op het besneeuwde sparrenbos. Ik ben bezig een boek te schrijven dat grotendeels gaat over de casussen van de patiënten uit onze praktijk. De verslagen van Aron en Peter krijg ik al sinds jaar en dag. Gedrieën hebben we een groepspraktijk in de psychiatrie en vinden ons werk, elke dag nog, een uitdaging. ‘Never change a winning team’, is ons motto.

Morgen vieren we mijn verjaardag. Ik kan niet wachten. De vrienden zijn gezamenlijk aan een lange wandeling begonnen. Zelf wil ik deze middag nog minstens een hoofdstuk schrijven. Ik schud zuchtend mijn hoofd, omdat ik mezelf zo’n workalholic vind. Was ik ook maar met hun wandeling meegegaan bedenk ik terwijl ik verlangend naar de besneeuwde bossen staar. De sneeuw buiten verlicht het donkere interieur. Plotseling verbreekt een droge knal de stilte. Eén spar tussen de anderen verliest al zijn sneeuw en staat er als een groene eenling kaal bij. Is dat Peter met zijn speeltje?
Ik tuur door het raam. Maar het bos ligt er alweer doodstil bij. Toch een gek gezicht, die ene groene spar. Wanneer ik me omdraai voel ik de diepe sereniteit die dit huis uitstraalt. Ik start mijn laptop en begin met het nieuwe hoofdstuk: “Hysterie; het vrouwelijke antwoord op de mannelijke onderdrukking”.

Ik probeer geconcentreerd te werken, maar wanneer ik op mijn horloge kijk zie ik dat er twee uur voorbij is waarin ik bijna niets opgeschoten ben. Geïrriteerd vanwege de nu toch al verspilde uren, besluit ik niet nog meer tijd te verknoeien en klap kordaat mijn laptop dicht.
Buiten spreidt de ondergaande zon haar roodgele kleuren over het witte woud. De stilte die om me heen sluipt wordt verbroken door een onbekend geluid. Een koude luchttrilling strijkt achter mijn nek langs. Geschrokken houd ik mijn adem in, die direct nog verder stokt wanneer koude lippen mijn nek aanraken. Ik wil het op een gillen zetten, maar voel ineens iets bekends. In één greep worden mijn armen, schouders en borsten gevangen. Schuiven gretig graaiende handen zich onder mijn kleren en verkennen mijn blote buik, afglijdend naar mijn kruis.
“Zo spannend genoeg?” hijgt Peter in mijn oor.
“Hi, Peter krijg ik mijn cadeau nu al?” fluister ik hijgend.
“Nou, nee morgen ben je toch pas jarig?” speelt hij plagerig het spel mee. Even vraag ik me af of hij meent wat hij zegt.
“Liever nu”, fluister ik. Mijn handen achterwaarts strekkend, sjor ik met een kort rukje zijn trainingsbroek naar beneden. Stevig druk ik mijn rug en billen tegen hem aan, draai mijn mond naar hem toe. Twee hongerige tongen maken een wilde rondedans. Onze kleren belanden her en der verspreid over de vloer. Ik draai me om en wrijf mijn onderlijf stevig tegen dat van hem. Ons passiespel is er een van onbedwingbare gulzigheid. De glans van de vlammen weerkaatst in onze pupillen en stookt ons liefdesspel naar de hoogste toppen van genot.

 Aron stampt de sneeuw van zijn schoenen. Toen Peter even bezig was met zijn jachtgeweer - zijn speeltje - en hij even doorliep, moet hij het verkeerde pad genomen hebben. Want daarna kon hij hem nergens meer vinden. Ook stom, moppert hij op zichzelf. Nou ja, hij had nu onverwachts de tijd gekregen om over zijn gesprek met notaris van Bemmelen na te denken. En wat voor rol Peter daarin ging spelen. Vorige week had hij bij de notaris - geheel in het geheim - dit chalet op hun naam laten zetten. Na een korte periode van twijfel was het voor Aron duidelijk dat het chalet niet alleen voor Klara en hem moest zijn, maar ook voor Peter. Ze werkten al zo lang samen en kenden elkaar door en door. Ze vormden een drie-eenheid. Zelfs in meerdere opzichten. Peter was meteen enthousiast over het voorstel en beloofde het nog niet aan Klara te vertellen. Toen de notaris hem aanraadde het testament op de langstlevende te zetten, heeft Aron dit advies klakkeloos opgevolgd.
Hij vroeg zich nog wel af of Klara blij zou zijn met zijn cadeau. En het feit dat Peters naam er ook bij stond.
Morgen zal hij het weten. Ach, je wist het nooit met haar, omdat het altijd moeilijk was haar tevreden te stellen. Hij zet zijn schoenen op de mat bij de deur. Naast Peters speeltje, dat tegen de muur staat. Ze plagen hem graag met zijn jachtgeweer, noemen hem vaak ‘Jagertje Peter’.


Al vroeg in de middag heb ik onze favoriete schotel voorbereid. Nu het etenstijd is, haal ik de dampende schaal uit de oven en zet hem op tafel. De geur van het eten transformeert dit huis in een ‘thuis’. De reeds geopende Chardonnay is van een uitstekende kwaliteit en staat klaar om ingeschonken te worden. Zojuist hoorde ik Aron in de gang stommelen. Ik heb trek en de mannen blijkbaar ook, want we laten ons het eten goed smaken. De wijn idem dito. Het gesprek gaat natuurlijk weer over ons werk. Hoe kan het ook anders. De wijn smaakt me steeds beter. Een derde fles wordt geopend. We raken behoorlijk tipsy.
Gek genoeg stimuleert de wijn mijn brein, want de opborrelende vragen zijn gemakkelijk helder te formuleren. Soms zie ik iets tussen de mannen. Iets wat ze niet met mij willen delen. Vandaag moeten er maar eens spijkers met koppen geslagen worden. Mijn tong doet trouwens wel een beetje vreemd als ik vraag: “Wat is nou gék. In onze maatschappij? Wie is er gek en wie niet? Weten de heren psychiaters hier een antwoord op?”  
Een harde hik ontsnapt me. Ik duw mijn kin op mijn borst en doe een poging mijn ogen recht in die van Aron te boren. Ik wacht op zijn reactie, maar die komt niet. Dan switch ik. “Of jij Peter? Jij weet het antwoord v-vvast wel. Volgens mij lopen er meer gekken buiten dan binnen”, zeg ik.
“Jij lijkt ook wel een beetje gek, zoals je nu doet Klara”, antwoordt Peter.
Dan blijft het stil. De mannen bekijken me lang. Ze vormen één blok. Het is een vreemd soort zwijgzaamheid waar ik bang van word. De alcohol raast door mijn lijf, maakt me los, losser dan ooit. Losser dan goed voor mij is. In één keer klok ik de inhoud van mijn halve glas naar binnen en steek het meteen weer omhoog. Met de rug van mijn hand veeg ik ruw langs mijn lippen om ze schoon te maken.
“Jij hebt genoeg gehad”, zegt Aron. Dan wisselen de mannen een blik. Tegelijk staan ze op en komen dreigend op me af. Ze grijpen me hardhandig beet. Samen dwingen ze me struikelend de trap op naar boven en gooien me op bed. Dan laten ze me alleen. Hun stemmen sterven weg. Ik raak het kwijt. Alles raak ik kwijt. De wereld draait om me heen. Terwijl ik van het bed afglijd, val ik voorover op mijn knieën op de grond en blijf daar een tijdje liggen. Later schuif ik op mijn ellebogen en buik naar over de vloer naar de deur. Met mijn oor ertegenaan gedrukt hoor ik: “Oud wijf. . . te lastig. . . vastbinden. . . eindelijk. . . onze kans”. Dan is het akelige stil, op het suizen van mijn oren na. Ik hijs me weer het bed in, staar naar het plafond dat zowel in rondjes draait als heen en weer beweegt. Ik val in slaap.


Ik moet maar kort geslapen hebben want de wekker naast me staat op drie uur. Angst is mijn vriend vannacht. Wanneer ik de deurklink probeer, merk ik dat ze me niet hebben opgesloten. Donkere grauwe stemmen komen van beneden. Ze worden steeds duidelijker, evenals het kletsende geluid van klappen op lichaamsdelen. Met mijn lamme lichaam achteroverhellend, glijd ik op mijn billen de trap af. Dat geeft een zwaar gebonk onder mijn schedel. Halverwege de trap kijk ik in de huiskamer waar de sneeuw en de maan één silhouet weerkaatsen. Zachtjes laat ik me verder naar beneden glijden. De mannen liggen op de grond met armen en vier verstrengelde benen. Ik zie hoe ze elkaar kussen en daarna over de vloer rollen. Naakt. Beurtelings zie ik benen, armen, hoofden, gekromde ruggen en billen. Ze hijgen en grommen. Is dit een gevecht? Mijn ijle gil scheurt de lucht. Als ik verder wil, weigeren mijn benen. Ik omklem de deurstijl, maar die schiet onder mijn handen omhoog. Mijn hoofd valt opzij. Ik krabbel omhoog en tast me waggelend richting voordeur. Wéér val ik. Felle pijn schiet door mijn knie. Iets koud metaalachtigs drukt in mijn buik. Het is Peters speeltje. Mijn handen omsluiten de loop. Op de kolf steunend, hand over hand, richt ik me op. Zwaaiend met mijn lijf open ik de buitendeur. De kou maakt me in één klap nuchter. Ik draai me om. Vier mannenogen taxeren me. ‘Alleen een schot hagel van dichtbij is dodelijk’. Wie zei dit ook alweer? Nadenken. Hun woede om mijn wéten vibreert in de lucht. Met mijn vinger aan de trekker richt ik op Aron en switch dan weer naar Peter. Het beeld wordt wazig.
“Naar de auto, snél”, hoor ik Aron zeggen. Ik zak in elkaar. Weer. Mijn wang raakt de drempel. Een knal scheurt de stilte in tweeën. Heb ík nou geschoten? Een onverwachtse pijn schiet door mijn arm. Iemand achter mij - ik kan niet zien wie - steekt een injectienaald in me. Ik zie Aron naar zijn borst grijpen. Hij valt achterover.
en er sijpelt rode wijn tussen zijn vingers door. Of is het bloed? Maar van wie dan? Ik raak de waarheid kwijt en kijk naar Peter.
Alsof hij het uit zijn hoofd weet, toetst hij een nummer in zijn mobile. Een laatste heldere gedachte dringt zich aan mij op voordat de wereld vervaagt en ik zo diep val dat ik hier niet meer ben.

Wanneer ik mijn ogen weer open, zie ik twee grote bestelauto’s naast het chalet staan. Een kale jongeman in witte kleren plakt een brede pleister over mijn mond. Au, dat doet zeer. Om niet te hoeven stikken snuif ik moeizaam door mijn neus. Dan worden mijn polsen en enkels aan een stoel vastgegespt.
“Vorsichtig, sehr gefährlich” maant Peter die naar mij wijst. Met zijn rug naar de broeders toe grijnst hij raadselachtig naar me. Nog voordat de autodeuren mij in het gapend gat opslokken, zie ik duidelijk de contouren van Arons’ lichaam. Het ligt op een brancard en is overdekt met een wit laken. Peter die op me afkomt en me even in mijn bovenbeen knijpt, plooit zijn gezicht in een duivelse grijns:
“Klara, mijn speeltje kwam goed van pas hè?”
                                                                                             

Geen opmerkingen:

Een reactie posten